Landstede Groep

Voorbereiden toets 1.1 t/m 1.3 [Nectar]

Voorbereiden toets 
H1: Onderzoeken en ontdekken
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden toets 
H1: Onderzoeken en ontdekken

Slide 1 - Tekstslide

Wat heb je nodig?
Laptop + Leerboek + werkboek A (KGT)

Laptop + Leerwerkboek deel A (B/K)

Ga naar Lessonup.app

Succes met de voorbereiding!

Slide 2 - Tekstslide

Voorbereiden Toets H1


Par. 1.1 - Ontdek je binnenste
Par.1.2 - Je omgeving ontdekken
Par.1.3 - Gegevens vastleggen
Par. 1.4 - Onderzoek doen

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog over hoofdstuk 1?

Slide 4 - Woordweb

Paragraaf 1.1 - ontdek je binnenste
- Waaruit bestaat je lichaam?
Je lichaam bestaat uit verschillende onderdelen, zoals je hart, longen en darmen. Dit zijn voorbeelden van organen. Elk orgaan heeft zijn EIGEN taak.
- Wat zijn orgaanstelsels?
Veel organen werken samen. Organen die samenwerken noemen we een orgaanstelsel. Voorbeelden van orgaanstelsels zijn: 
  • Ademhalingsstelsel
  • Verteringsstelsel
  • Skelet
  • Bloedvatenstelsel

Slide 5 - Tekstslide

Hoe heten delen van je lichaam?
A
Dingen
B
Organen
C
Cellen
D
Orgaanstelsel

Slide 6 - Quizvraag

Welk orgaanstelsel hoort bij de volgende organen; mond, slokdarm, maag, darmen en anus
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Skelet
D
Verteringsstelsel

Slide 7 - Quizvraag

Welke organen vormen samen het orgaanstelsel skelet?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de taak van het bloedvatenstelsel?
A
Het vervoeren van stoffen
B
Ademhalen
C
Stevigheid geven
D
Het verteren van je eten

Slide 9 - Quizvraag

Welk orgaanstelsel hoort bij de volgende organen; neus, mond, longen en luchtpijp.
A
Bloedvatenstelsel
B
Verteringsstelsel
C
Skelet
D
Ademhalingsstelsel

Slide 10 - Quizvraag

1.2 Je omgeving ontdekken
- Wat leeft er in je omgeving?
Alles wat leeft, noem je een organisme. Waarnemen doe je door te kijken, luisteren, voelen, ruiken en proeven.
Een kenmerk is een eigenschap waaraan je het organisme kan herkennen. 
- Waarmee kun je een organisme bekijken?
1. Loep = een vergrootglas waarmee je onderdelen van een organisme kan vergroten. 
2. Microscoop = Als je enorme kleine dingen, zoals cellen wilt bekijken.
- Hoe maak je een tekening?
  • Natuurgetrouwe tekening > Je tekent precies wat je ziet. Alle details.
  • Schematische tekening > Je tekent alleen de belangrijkste onderdelen. Alleen de kenmerken + de namen van de onderdelen.



Slide 11 - Tekstslide

Determineren
- Hoe vind je de naam van een organisme?
De namen van organismen die je niet kent, kan je opzoeken met een zoekkaart. Op een zoekkaart staat steeds een vraag over een bepaald kenmerk. Die kun je met JA of NEE beantwoorden. 

Het opzoeken van een naam van een organisme heet DETERMINEREN.

Slide 12 - Tekstslide

Kies het juiste begrip.
Alles wat leeft, is een …..
A
Organisme
B
Dier
C
Plant

Slide 13 - Quizvraag

Je let op de belangrijkste eigenschappen. Dat zijn de … van een organisme.
Kies het juiste woord.
A
Onderdelen
B
Kenmerken
C
Vormen
D
Kleuren

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort tekening maak je, wanneer je alleen de belangrijkste kenmerken tekent?
A
Schematische tekening
B
Natuurgetrouwe tekening

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent determineren?

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

1.3 Gegevens vastleggen
- Hoe geef je aantallen weer?
Je waarnemingen kun je op verschillende manieren opschrijven:
  1. Lijst
  2. Tabel
  3. Staafdiagram: aantallen duidelijk laten zien.
- In welke diagram leg je groei vast?
Groei leg je vast in een lijndiagram. Op de x-as staat de leeftijd in jaren en op de y-as staat de lengte in centimeters. 


Slide 18 - Tekstslide

Wat voor diagram zie je op het plaatje hiernaast?
A
Lijndiagram
B
Cirkeldiagram
C
Staafdiagram

Slide 19 - Quizvraag

Waar gebruik je een lijndiagram voor?

Slide 20 - Open vraag

1.4 - Onderzoek doen
Bij het uitvoeren van het onderzoek volg je een aantal stappen. 
Stap 1: is 'het bedenken wat je gaat onderzoeken'. Dat is de onderzoeksvraag
Stap 2: is 'hoe ga je het onderzoek uitvoeren?'. Dat noem je de werkwijze. In de werkwijze schrijf je precies op wat je gaat doen. 
Stap 3: is 'welke spullen ben je nodig voor het onderzoek?' Dat worden benodigdheden genoemd, deze schrijf je op. 
Stap 4: is 'alles wat je gemeten, geteld of waargenomen hebt'. Dit zijn je resultaten, deze schrijf je op een overzichtelijke manier op. 
Stap 5: is 'het antwoord op je onderzoeksvraag'. Dit is je conclusie, om tot de conclusie te komen, kijk je goed naar je resultaten. 

Slide 21 - Tekstslide

In hoeveel stappen doe je onderzoek?

Slide 22 - Open vraag

Bij welke stap bedenk je de onderzoeksvraag?
A
Stap 1
B
Stap 2
C
Stap 3
D
Stap 4

Slide 23 - Quizvraag

Stap 2 is het beschrijven van 'hoe je het onderzoek gaat uitvoeren'.
Hoe wordt dit ook wel genoemd?
A
De conclusie
B
De resultaten
C
De werkwijze
D
De benodigdheden

Slide 24 - Quizvraag

Het opschrijven van je benodigdheden hoort bij welke stap?
A
Stap 1
B
Stap 2
C
Stap 3
D
Stap 4

Slide 25 - Quizvraag

Wat zijn resultaten?
A
Alles wat je hebt gemeten
B
Alles wat je hebt geteld
C
Alles wat je hebt gezien
D
Alle drie de antwoorden zijn goed

Slide 26 - Quizvraag

Het antwoord op de onderzoeksvraag heet?

Slide 27 - Open vraag

Online oefenen
> Ga naar Magister
> Klik op Leermiddelen
> Klik op NECTAR
> Klik op je klas; Bijvoorbeeld BK1A

Maak de oefentoets van hoofdstuk 1 
in de ELO in Magister

Slide 28 - Tekstslide