Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Signaalwoorden
Nederlands: Signaalwoorden
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo, mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-4
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Nederlands: Signaalwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Aan het eind van de les weet ik wat signaalwoorden zijn en kan ik deze vinden in een tekst of zin.
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Welke signaalwoorden geven tijd aan?
(vul zo veel mogeijk in)
Slide 5 - Open vraag
Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.
Slide 6 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een opsoming aan.
Slide 7 - Open vraag
Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens
Slide 8 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan
Slide 9 - Open vraag
Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)
Slide 10 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een oorzaak en gevolg aan?
Slide 11 - Open vraag
Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan
Slide 12 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een doel/middel aan?
Slide 13 - Open vraag
Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van
Slide 14 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een voorbeeld/toelichting aan?
Slide 15 - Open vraag
Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals
Slide 16 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een verklaring / argument aan?
Slide 17 - Open vraag
Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, vanwege, immers,
Slide 18 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een voorwaarde aan?
Slide 19 - Open vraag
Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat
Slide 20 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een samenvatting / conclusie aan?
Slide 21 - Open vraag
Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat
Slide 22 - Tekstslide