Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Herhaling H2 Geld genoeg?
Herhaling H2 geld genoeg?
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Herhaling H2 geld genoeg?
Slide 1 - Tekstslide
Huishoudelijke uitgaven:
de alledaagse uitgaven voor je huishouden. (dagelijkse uitgaven)
Waaraan geef je je geld uit?
Soorten uitgaven:
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen
incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat
Slide 2 - Tekstslide
Reserveren
Reserveren = sparen
Slide 3 - Tekstslide
Geldfuncties
Slide 4 - Tekstslide
Nieuw saldo berekenen
Je gaat een nieuw saldo berekenen. De formule:
Oud saldo + Ontvangsten - Uitgaven = Nieuw saldo.
Bijv. Je staat €100 debet. Je krijgt € 115,- zakgeld en moet voor een verjaardag € 7,50 uitgeven. Wat is je nieuwe saldo?
- 100 + 115 - 7,50 = €7,50
Slide 5 - Tekstslide
Spaarmotieven
Slide 6 - Tekstslide
Spaarrekening
Geen vast rentepercentage
Geen vaste looptijd
Opnemen en storten is
altijd mogelijk
Spaardeposito
Vast rentepercentage
Vaste looptijd
Opnemen en storten tijdens
de looptijd niet mogelijk
Spaarvormen
Flexibel!
Je kan altijd bij je geld!
Niet flexibel!
Je kan pas bij je geld na de looptijd!
Slide 7 - Tekstslide
Rente
Rente = rentepercentage : 100 × spaarbedrag × jaren
Spaarbedrag: €1.650,- | Rentepercentage: 2,4%
a. Bereken de rente na
1
jaar:
2,4 : 100 x 1650 x 1 = €39,60
b. Bereken de rente na
3
jaar:
2,4 : 100 x 1650 x 3 = €118,80
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Kredietkosten
kredietkosten
Slide 10 - Tekstslide
Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Uitgaven die je met regelmaat moet betalen
Uitgaven die je niet vaak en niet met regelmaat doet
Dagelijkse uitgaven
Slide 11 - Sleepvraag
Wat is budgetteren?
A
geld opzij leggen
B
op elkaar afstemmen van inkomsten en uitgaven.
C
prioriteiten stellen
D
een aankoopbeslissing nemen
Slide 12 - Quizvraag
Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?
Slide 13 - Open vraag
Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.
Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.
Drie manieren om geld te gebruiken.
Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.
Je geeft met geld de waarde van producten aan.
Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.
Opdracht: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel
Slide 14 - Sleepvraag
Wat betekent ECB?
A
Electric Card Banking
B
Europese Credit Bank
C
Europese Centrale Bakker
D
Europese Centrale Bank
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)
Slide 16 - Quizvraag
Over twee jaar wil ik een auto kopen, ik ga hiervoor sparen.
Mijn wasmachine is al 10 jaar oud, ik ga maar alvast sparen mocht de wasmachine kapot gaan.
Als ik mijn geld op een spaarrekening zet, heb ik na een paar jaar meer geld op mijn spaarrekening.
koppel de juiste spaarmotieven aan de tekst
sparen voor een doel
sparen uit voorzorg
sparen voor de rente
Slide 17 - Sleepvraag
Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rente.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.
Slide 18 - Quizvraag
Vul hieronder de voor en nadelen van sparen en beleggen in
Sparen
Beleggen
Voordeel:
Nadeel:
Je krijgt rente
De rente is laag
Je kunt jouw geld verliezen
Je belegging kan meer waard worden
Slide 19 - Sleepvraag
Wat zijn kredietkosten?
A
Rente
B
Afsluitkosten
C
Rente + Administratiekosten
D
Dividend
Slide 20 - Quizvraag
Hoeveel zijn de
kredietkosten voor de SNS?
A
€ 29.500
B
€ 1.625
C
€ 4.500
D
€ 500
Slide 21 - Quizvraag
Einde Herhaling
Stijn, Stijn, Bo, Nick, Thijs, Jelmer,Nali, Tim, Luna, Mara, Lara en Milo hebben jullie nog vragen?
Stel ze nu of mail via magsiter
Slide 22 - Tekstslide