Landstede Groep

Hoofdstuk 3. Dieren en planten - Paragraaf 3.4 Voedselrelaties

Wanneer spreken we van een individu?
A
Als het over 1 organisme gaat
B
Als het gaat om een groep organismen van dezelfde soort
C
Als het gaat om verschillende populaties in een gebied
D
Als we ook kijken naar biotische en abiotische factoren
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

Wanneer spreken we van een individu?
A
Als het over 1 organisme gaat
B
Als het gaat om een groep organismen van dezelfde soort
C
Als het gaat om verschillende populaties in een gebied
D
Als we ook kijken naar biotische en abiotische factoren

Slide 1 - Quizvraag

Wat is een biotische factor
A
Een factor die leeft
B
Een factor uit de levende natuur
C
Een factor uit de levenloze natuur
D
Een factor uit de niet levende natuur

Slide 2 - Quizvraag

Wat is een abiotische factor
A
Een factor die leeft
B
Een factor uit de levende natuur
C
Een factor uit de levenloze natuur
D
Een factor uit de niet levende natuur

Slide 3 - Quizvraag

Abiotische factoren voor een eekhoorn zijn bijvoorbeeld:
A
Temperatuur, voedsel en water
B
Zonlicht, temperatuur en roofvijand
C
Water, temperatuur en zonlicht
D
Voedsel, roofvijand en parasiet

Slide 4 - Quizvraag

Goed kijken naar kenmerken van een plant of dier om de naam ervan te kunnen opzoeken, noem je:
A
Discrimineren
B
Determineren
C
Reanimeren
D
Demonstreren

Slide 5 - Quizvraag

Een plant kan zelf voedsel maken. Dit noem je:
A
Fotograferen
B
Biogenese
C
Fylogenese
D
Fotosynthese

Slide 6 - Quizvraag

Een plant heeft voor fotosynthese nodig:
A
Water, licht en zuurstof
B
Zuurstof, glucose en koolstofdioxide
C
Koolstofdioxide, water en licht
D
Water, glucose en licht

Slide 7 - Quizvraag

In een "natuurlijk" park, is alles netjes gemaaid en aangeharkt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

6.3 Eten of gegeten worden
- Je leert hoe soorten afhankelijk van elkaar zijn voor hun voedsel;

- Je leert ook waarom er van de ene soort meer organismen zijn dan van de andere.

Slide 9 - Tekstslide

Planten maken zelf voedsel
- Door fotosynthese maken planten hun eigen voedsel: glucose.



- Voor fotosynthese nemen de planten koolstofdioxide en water op. Ze maken hiervan glucose en zuurstof.



koolstofdioxide + water → glucose + zuurstof

Slide 10 - Tekstslide

3 Groepen eters
Als het ene organisme een ander organisme eet, heet dat een voedselrelatie.

  • Planteneters (herbivoren) eten plantaardig voedsel.

  • Vleeseters (carnivoren) eten dierlijk voedsel.

  • Alleseters (omnivoren)eten plantaardig en dierlijk voedsel.

Slide 11 - Tekstslide

Voedselrelaties
Voedselrelaties geven aan wat organismen eten.

- In een voedselketen geef je met pijltjes aan waar het voedsel naartoe gaat.


- Elk organisme in de keten heet een schakel.  

- Een voedselweb bestaat uit voedselketens die met elkaar verbonden zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Voedselweb

Slide 13 - Tekstslide

Voedselpiramide
In een voedselpiramide zie je dat het aantal organismen in elke schakel afneemt.

In een voedselketen gaat voedsel verloren, doordat:
  • Een deel van de stoffen wordt uitgepoept.
  • Een deel wordt gebruikt om in leven te blijven. Het gewicht van deze delen komt niet in de volgende schakel terecht.

Slide 14 - Tekstslide

Aan het werk
Hoofdstuk 3. Planten en dieren
Paragraaf 3.4 Voedselrelaties
Maken opdracht 1 t/m 19


BEN JE KLAAR??
Samenvatting/begrippenlijst maken 3.4
OF
Oefenen op www.biologiepagina.nl 

timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Wat geeft een voedselketen weer?
A
De voedselrelaties tussen organismen
B
De planten en dieren
C
Welke dieren en planten er worden opgegeten
D
Hoe dieren leven

Slide 16 - Quizvraag

Waarmee begint een voedselketen?
A
Dier
B
Plant
C
Bacterie
D
Insect

Slide 17 - Quizvraag

Hoe worden de organismen in een voedselketen ook wel genoemd?
A
Consumenten
B
Plant - en vleeseters
C
Schakels
D
Dieren en planten

Slide 18 - Quizvraag