les 8 bron H bijv. nw

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 2

Les buts et le planning d'aujourd'hui

Ik weet wat een bijvoeglijk naamwoord is;

Ik kan een Frans bijvoeglijk naamwoord gebruiken. 

                 Noter la grammaire H

Het bijvoeglijk naamwoord (bron H)

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijwoord
4. voorzetsel

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)

1. lief
2. auto
3. spelen
4. Duitse

Noem 3 bijvoeglijk naamwoorden (mag zowel Frans als NL's)

Let op!

In het Frans past het bijv. nw zich aan het zelfst. nw aan.

De blonde man --> l'homme blond

De blonde vrouw --> la femme blonde 

!!! Als het mens/dier/ding vrouwelijk is, komt er een E achter het bijv nw.

!!! Als het mens/dier/ding meervoud is, komt er een extra S achter: 

De blonde mannen --> les hommes blonds

De blonde vrouwen --> les femmes blondes

Dus:

	man	vrouw
ev	---	e
mv	s	es

Stappenplan:

1.  Wat is het zelfst nw waar het bij hoort?

2.  Is het zelfst nw mannelijk, vrouwelijk, meervoud, enkelvoud?

3. Noteer het bijv nw in de juiste vorm

Kies het juiste antwoord.
Léa est une fille ______________ (blond).

1. blonde
2. blond
3. blondes
4. blonds

Kies het juiste antwoord.
La maison est très ______________ (grand).

1. grande
2. grand
3. grandes
4. grands

Kies het juiste antwoord.
J'ai deux cousins ______________. (français) > tip: un cousin

1. française
2. français
3. françaises
4. français

Let op:

Is de laatste letter al een -e of een -s en zou er een extra -e of -s bij moeten? Dan hoeft er géén extra bij.

le garçon français --> les garçons français (ipv françaiss)

une langue facile --> les langues faciles (ipv facilees)

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu)> tip: la jupe!

1. bleue
2. bleu
3. bleues
4. bleus

Maak de zin goed af:
Léa et Anna sont ___ (petit).

Maak de zin goed af:
C'est un film ___ (difficile).

Maak de zin goed af:
J'adore ta robe ___ (vert) >tip: la robe.

Maak de zin goed af:
Ce sont deux garçons ___ (français, tip: un garçon)

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère

1. vieux
2. vieille
3. veielle
4. vieilles

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain

1. nouveau
2. nouvelle
3. nouveaux
4. nouvelles

Vertaal:
J'ai deux (mooie) _________ sœurs.

Vertaal:
Le prof porte un pantalon (wit) _______

Vertaal:
La voiture est très (oud) _____________

Vertaal:
C'est une (lange) _________ route pour aller à Paris.

Au travail

Faire les exercices 30, 31, 32b