Landstede Groep

Klas taal plus les 10 - lidwoorden

Wat is een lidwoord?
Geef voorbeelden
1 / 39
volgende
Slide 1: Woordweb
NT2Middelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Wat is een lidwoord?
Geef voorbeelden

Slide 1 - Woordweb

Spreken
De kerstvakantie moet drie weken duren.


Slide 2 - Tekstslide

LIDWOORDEN
de
het
een

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden (articles)

Bepaald / onbepaald lidwoord

Wanneer de? wanneer het?

Wanneer geen lidwoord?

Slide 4 - Tekstslide

Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord!

Een zelfstandig naamwoord is 
een dier, een ding of een mens.

Er zijn 3 lidwoorden: de, het, een

HET LIDWOORD

Slide 5 - Tekstslide

lidwoorden:  de  en  het

Het is duidelijk wie of wat je bedoelt:

de fiets, het huis, het paard, ...

De en Het zijn BEPAALDE lidwoorden!
LIDWOORD

Slide 6 - Tekstslide



een

Het is dan niet duidelijk.

een fiets, een huis, een paard, ...

Een is een ONBEPAALD lidwoord.
EEN LIDWOORD

Slide 7 - Tekstslide

DE

Slide 8 - Tekstslide

HET
Bij alle verkleinwoorden!
Het watertje
Het boompje
Het meisje
Het koninkje
Het katje

Slide 9 - Tekstslide

HET
vvv

Slide 10 - Tekstslide

de muis
de deur

het huis
het raam

het meisje
het boekje

de muizen
de deuren

de huizen
de ramen

de meisjes
de boekjes

Slide 11 - Tekstslide

GEEN LIDWOORD

In een zin met onbepaald meervoud : Daar lopen mensen.
Bij soortnamen: Wil je suiker in je koffie?
Namen, beroepen, nationaliteiten: Zij is docent; hij is Belg.
 Vaste combinaties: pen en papier, naam en adres
Na "als" en "zonder": Ik ging zonder portemonnee naar de winkel.
Werelddelen, landen, steden, enz.: Ik woon in Amsterdam.
Bij voorzetsel en plaats: naar huis, aan tafel, in bed, enz.

Slide 12 - Tekstslide

het
de

Slide 13 - Sleepvraag

de of het??


Als je het niet zeker weet, 
dan kies je 'de'.

Slide 14 - Tekstslide

familie
A
de
B
het

Slide 15 - Quizvraag

gezin
A
de
B
het

Slide 16 - Quizvraag

meisje
A
de
B
het

Slide 17 - Quizvraag


jongen
A
de
B
het

Slide 18 - Quizvraag


jongetje
A
de
B
het

Slide 19 - Quizvraag

huisje
A
de
B
het

Slide 20 - Quizvraag

huis
A
de
B
het

Slide 21 - Quizvraag


voetballer
A
de
B
het

Slide 22 - Quizvraag

kat
A
de
B
het

Slide 23 - Quizvraag

visje
A
de
B
het

Slide 24 - Quizvraag

vis
A
de
B
het

Slide 25 - Quizvraag

paard
A
de
B
het

Slide 26 - Quizvraag

pony
A
de
B
het

Slide 27 - Quizvraag

konijn
A
de
B
het

Slide 28 - Quizvraag

haas
A
de
B
het

Slide 29 - Quizvraag

hond
A
de
B
het

Slide 30 - Quizvraag

honden
A
de
B
het

Slide 31 - Quizvraag

hondje
A
de
B
het

Slide 32 - Quizvraag

lucht
A
de
B
het

Slide 33 - Quizvraag

luchtje
A
de
B
het

Slide 34 - Quizvraag

Ik lust graag ... in mijn thee
A
de suiker
B
suiker

Slide 35 - Quizvraag

Kun jij mij ... even aangeven?
A
het brood
B
brood

Slide 36 - Quizvraag

Ik ging zonder ... naar buiten
A
de jas
B
jas

Slide 37 - Quizvraag

... zijn veel geld waard
A
Het goud en het zilver
B
Goud en zilver

Slide 38 - Quizvraag

Oefenen
Maak de oefeningen bij les 10 en kijk de antwoorden na.

De antwoorden staan in de studiewijzer bij week 3.

Slide 39 - Tekstslide