mutaties en erfelijkheidsonderzoek
1 / 19
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Wanneer komt het aantal genen in paren voor in een cel?
A
Als het een lichaamscel is
B
Als het een geslachtscel is
Slide 3 - Quizvraag
Hoeveel geslachtschromosomen komen er in een huidcel voor?
A
1
B
2
C
23
D
46
Slide 4 - Quizvraag
De geslachtschromosomen van een man zijn
A
XX
B
XY
Slide 5 - Quizvraag
Bram en Joost zijn tweeling.
Kunnen zij een twee-eiige tweeling zijn?
Kunnen zij een twee-eiige tweeling zijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quizvraag
Hoeveel zaadcellen en hoeveel eicellen zijn er betrokken bij het ontstaan van een één-eiige tweeling?
A
1 zaadcel, 2 eicellen
B
2 zaadcellen, 1 eicel
C
1 zaadcel, 1 eicel
D
2 zaadcellen, 2 eicellen
Slide 7 - Quizvraag
Welk begrip hoort bij de omschrijving 'een deel van een chromosoom met de informatie over 1 eigenschap?'
A
Chromosoom
B
Allel
C
DNA
D
Gen
Slide 8 - Quizvraag
Hoe heet het als een gen 2x dezelfde variant van een eigenschap draagt?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant
Slide 9 - Quizvraag
Hoe noemen we de variant van een gen dat altijd tot uiting komt als het aanwezig is?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Recessief
D
Dominant
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de gencode als een eigenschap homozygoot recessief voorkomt?
A
AA
B
Aa
C
aa
Slide 11 - Quizvraag
Is een aangeboren afwijking altijd erfelijk?
A
Ja
B
Nee
Slide 12 - Quizvraag
Welke mensen wordt aangeraden genetisch advies in te winnen als ze een kind willen?
A
Zwangere vrouwen die meerdere miskramen hebben gehad
B
Mensen die last hebben van hooikoorts en graag kinderen willen
C
Mensen bij wie een erfelijke ziekte in de familie voorkom
Slide 13 - Quizvraag
hierbij wordt weefsel uit de placenta onderzocht
A
vlokkentest
B
niptest
C
echoscopie
Slide 14 - Quizvraag
Bij vlokkentest en vruchtwaterpunctie is een verhoogde kans op een miskraam
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
een plotselinge verandering in het genotype noem je een
A
chromosoom
B
dominant gen
C
mutatie
Slide 16 - Quizvraag
Wanneer wordt een mutatie in cellen doorgegeven aan je kinderen?
A
Als de mutatie plaatsvindt in geslachtscellen
B
als de mutatie plaatsvindt in je lichaamscellen
C
als de embryo een mutatie heeft in zijn/haar cellen