Landstede Groep

T3b 4.7 gram NG en WG

4.7 GRAMM
in deze paragraaf leer je:
- naamwoordelijk gezegde herkennen
- koppelwerkwoorden herkennen

wat moet je al kunnen:
- werkwoordelijk gezegde herkennen
- zelfstandige werkwoorden herkennen
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.7 GRAMM
in deze paragraaf leer je:
- naamwoordelijk gezegde herkennen
- koppelwerkwoorden herkennen

wat moet je al kunnen:
- werkwoordelijk gezegde herkennen
- zelfstandige werkwoorden herkennen

Slide 1 - Tekstslide

je kunt kiezen:
paars is meedoen met de uitleg
geel is zelfstandig verder werken

Slide 2 - Tekstslide

je begrijpt het, mooi!
Werk dan verder aan 4.7. je maakt gewoon alle opdrachten.
Let op: 
Je moet het NG en WG kunnen vinden.
Je moet het ZWW, KWW en HWW herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

je vindt het nog moeilijk... geen probleem!

Het verschil tussen een NG en een WG is kort gezegd in babytaal...
'Mama lief!' > mama IS iets
'Mama koken' > mama DOET iets

Slide 4 - Tekstslide

het werkwoordelijk gezegde ken je al

Ik ben naar school gefietst. 
Alle werkwoorden in de zin: BEN en GEFIETST.

Ik DOE iets!

Slide 5 - Tekstslide

En dan nu het NG
Mijn vader is piloot.

IS mijn vader iets?
of...
DOET mijn vader iets?

Slide 6 - Tekstslide

Mijn vader is piloot.
Hij IS iets! Namelijk piloot!

Maar wat is nu het gezegde????

Slide 7 - Tekstslide

alleen de werkwoorden geven niet genoeg informatie...
Mijn vader is piloot.

het enige werkwoord is IS
DAT IS NIET GENOEG.

Er moet een naamwoord bij... (aha! vandaar naamwoordelijk gezegde!)
Dat kan een bijvoeglijk naamwoord zijn of een zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Tekstslide

in dit geval...
Mijn vader IS PILOOT.

het naamwoordelijk deel is vaak een TOESTAND, EIGENSCHAP of BEROEP.
Ik ben boos > toestand.
Ik ben aardig > eigenschap
Ik ben bakker > beroep

Slide 9 - Tekstslide

Trucje
In een naamwoordelijk gezegde moet altijd een KOPPELWERKWOORD staan.
ZIJN / WORDEN / BLIJVEN

Je moet dit woord door beide andere werkwoorden kunnen vervangen:
Mijn vader is piloot / blijft piloot / wordt piloot.

Slide 10 - Tekstslide

Even oefenen
Je hebt goed je best gedaan.
Ik word soms heel ongeduldig.
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Zij is een lerares.
De leerling is te laat.
Zij is naar school gefietst.

Slide 11 - Tekstslide

Maken
4.7 opdracht 4, 5, 6, 7

Slide 12 - Tekstslide