In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Paragraaf 4.1: Woonplaats en werkplaats!
Slide 1 - Tekstslide
Wat is verstedelijking?
Slide 2 - Open vraag
Lees de vier zinnen over gilden in het tijdvak Steden & Staten. Welke uitspraak
is juist en welke onjuist?
A Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep. B Ambachtslieden werkten samen in gilden. C Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht. D Gildeleden hielpen elkaar niet bij ongelukken.
A
A= juist, B= juist,
C= onjuist, D= onjuist
B
A= onjuist, B= juist,
C= onjuist, D= onjuist
C
A= juist, B= onjuist,
C= onjuist, D= onjuist
D
A= juist, B= juist,
C= juist, D= onjuist
Slide 3 - Quizvraag
Niet iedereen hoefde meer op het land te werken. Een deel van de mensen ging aan de slag als handelaar of..................................., bijvoorbeeld als timmerman, edelsmid of broodbakker
A
Ambachtsman
B
Boer
C
Smid
D
Handelaar
Slide 4 - Quizvraag
Lees onderstaande vier feiten: A. De bevolking groeide; B. Landbouwgronden werden uitgebreid; C. Landbouwmethodes werden verbeterd; D. Meer landbouwproducten werden verkocht.
Feit D is een oorzaak van....
A
A.
B
B.
C
C.
D
D.
Slide 5 - Quizvraag
Steden ontstonden op de plek waar ................ waren. Welk woordje moet op de stippellijn staan?
A
Akkers
B
Ambachtslieden
C
Markten
D
Boeren
Slide 6 - Quizvraag
Lees eerst de onderstaande 5 feiten (A t/m E) door.
A Handelaren en ambachtslieden gingen in steden wonen. B De landbouw bracht meer op. C De bevolking groeide. D Boeren verbeterden hun landbouwtechnieken.
Welke uitspraak is juist?
A
Feit A is gevolg van feit D.
B
Feit A is oorzaak van feit C.
C
Feit B is oorzaak van feit D.
D
Feit C is oorzaak van feit B.
Slide 7 - Quizvraag
Welke zin over een gilde is juist?
A
Alle mensen in een gilde hadden hetzelfde beroep.
B
Lidmaatschap van een gilde was niet verplicht.
C
Niet alle ambachten hadden een eigen gilde.
D
Geen van de zinnen is juist.
Slide 8 - Quizvraag
Bekijk het plaatje. Het tijdvak 'Steden & Staten' gaat over de opkomst van de handel en het ontstaan van steden. Het verhaal van Jacob de Rijke past hier goed bij, want:
A
Hij gebruikte zijn geld om een groot bankbedrijf op te zetten.
B
Hij kwam uit de Duitse stad Augsburg.
C
Hij was een van de rijkste mensen uit de geschiedenis.
D
Geen van de genoemde zinnen is juist.
Slide 9 - Quizvraag
Lees de bron! Op de markten was er vraag en aanbod.
Kies de twee zinnen die daarbij passen.
A
A en C
B
C en D
C
B en C
D
A en D
Slide 10 - Quizvraag
De Hanzesteden werkten samen om de internationale handel gemakkelijker te maken. Leg uit hoe ze dat deden.
Slide 11 - Open vraag
Paragraaf 4.2: Zelfstandige burgers!
Slide 12 - Tekstslide
Hoe kon een middeleeuwse handelsnederzetting een echte stad worden?
A
Door de koning te vragen om een burgemeester te benoemen
B
Door stadsmuren te bouwen en zich onafhankelijk te verklaren
C
Door stadsrechten te kopen van de heer van het gebied
D
Door zich aan te sluiten bij een stedenbond, zoals de Hanze
Slide 13 - Quizvraag
Bestudeer de foto en de vier stadsrechten. Met welk stadsrecht heeft deze foto te maken?
A
Stadsmuren bouwen.
B
Verharde wegen aanleggen.
C
Volgens eigen stadswetten rechtspreken.
D
Zelf de stad besturen.
Slide 14 - Quizvraag
Waar
Niet waar
Schepenen gaven stadsrechten weg aan steden.
Niemand controleerde het werk van de burgemeester.
Rijke stadsbewoners vormden de burgerij.
Stadsbewoners regelden hun eigen bestuur en rechtspraak.
Slide 15 - Sleepvraag
Wat betekent de zin: 'Stadslucht maakt vrij!'?
A
De stad kon zich vrijkopen.
B
Je was niet meer afhankelijk van de plichten op het erf van een heer
C
De stadslucht was van betere kwaliteit dan op het platteland