Landstede Groep

Examentraining

Examentraining economie
Theorie en begrippen
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Examentraining economie
Theorie en begrippen

Slide 1 - Tekstslide

Noem een product waar de overheid accijns op heft en leg uit waarom ze dat doen.

Slide 2 - Open vraag

Leg uit op welke manier hogere werkloosheid oorzaak kan zijn van een toename van de overheidsuitgaven.

Slide 3 - Open vraag

Leg uit hoe gratis kinderopvang een oplossing kan zijn voor krapte op de arbeidsmarkt.

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Leg in twee stappen uit waarom werkgevers minder bereid zijn om een vaste baan aan
te bieden als er meer
afgestudeerde verloskundigen zijn.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit dat huishoudens financieel voordeel kunnen behalen door de hypothecaire lening (voor een deel) af te lossen met spaargeld.
Gebruik in je antwoord de begrippen: te ontvangen rentepercentage en te betalen rentepercentage.

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Zijn de volgende inkomens primaire of secundaire inkomens? Kies de juiste antwoorden.

bijstandsuitkering
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 10 - Quizvraag

Zijn de volgende inkomens primaire of secundaire inkomens? Kies de juiste antwoorden.

dividend
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 11 - Quizvraag

Zijn de volgende inkomens primaire of secundaire inkomens? Kies de juiste antwoorden.

huuropbrengst
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 12 - Quizvraag

Zijn de volgende inkomens primaire of secundaire inkomens? Kies de juiste antwoorden.

kinderbijslag
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezet
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Ajax is een beursgenoteerd bedrijf en wanneer zij winst maken, krijgen de aandeelhouders dividend uitgekeerd.
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 15 - Quizvraag

Ingmar en Bart runnen samen een boerderij. Ze zijn samen eigenaar en in hun privévermogen aansprakelijk.
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
NV

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

De AOW is een...
A
Volksverzekering
B
Werknemersverzekering
C
Sociale voorziening

Slide 18 - Quizvraag

De participatiewet (bijstand) is een...
A
Volksverzekering
B
Werknemersverzekering
C
Sociale voorziening

Slide 19 - Quizvraag

De WIA is een...
A
Volksverzekering
B
Werknemersverzekering
C
Sociale voorziening

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Welke kredietvormen horen bij de volgende kenmerken? Maak de juiste combinaties. Je kunt elk antwoord twee keer gebruiken.

rood staan op je betaalrekening
A
doorlopend krediet
B
persoonlijke lening
C
salariskrediet

Slide 22 - Quizvraag

Welke kredietvormen horen bij de volgende kenmerken? Maak de juiste combinaties. Je kunt elk antwoord twee keer gebruiken.

vaste looptijd
A
doorlopend krediet
B
persoonlijke lening
C
salariskrediet

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Het progressieve tarief in box 1 van de inkomstenbelasting werkt...
A
Nivellerend
B
Denivellerend

Slide 25 - Quizvraag

In box 1 mag je hypotheekrente aftrekken van het belastbaar inkomen. Dat werkt...
A
Nivellerend
B
Denivellerend

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Bij welke protectiemaatregelen horen de volgende omschrijvingen? Kies de juiste antwoorden.

Belasting op ingevoerde producten.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
importheffingen
D
invoerverbod

Slide 28 - Quizvraag

Bij welke protectiemaatregelen horen de volgende omschrijvingen? Kies de juiste antwoorden.

Bepaalde producten mogen niet geïmporteerd worden.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
importheffingen
D
invoerverbod

Slide 29 - Quizvraag

Bij welke protectiemaatregelen horen de volgende omschrijvingen? Kies de juiste antwoorden.

De overheid geeft bedrijven financiële steun zodat ze hun producten goedkoper aan het buitenland kunnen verkopen.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
importheffingen
D
invoerverbod

Slide 30 - Quizvraag

Bij welke protectiemaatregelen horen de volgende omschrijvingen? Kies de juiste antwoorden.

Er mag een beperkt aantal producten worden ingevoerd.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
importheffingen
D
invoerverbod

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Van welk onderdeel van de interne markt zijn de volgende zinnen een voorbeeld? Kies de juiste antwoorden.

Een Nederlands bedrijf kan zonder belemmeringen olijfolie uit Frankrijk, Italië en Spanje importeren.
A
vrij verkeer van goederen en diensten
B
vrij verkeer van kapitaal
C
vrij verkeer van personen

Slide 33 - Quizvraag

Van welk onderdeel van de interne markt zijn de volgende zinnen een voorbeeld? Kies de juiste antwoorden.

Meryem zit op de middelbare hotelschool en loopt stage in Portugal.
A
vrij verkeer van goederen en diensten
B
vrij verkeer van kapitaal
C
vrij verkeer van personen

Slide 34 - Quizvraag

Van welk onderdeel van de interne markt zijn de volgende zinnen een voorbeeld? Kies de juiste antwoorden.

Roos uit Utrecht heeft een spaarrekening bij een Tsjechische bank.
A
vrij verkeer van goederen en diensten
B
vrij verkeer van kapitaal
C
vrij verkeer van personen

Slide 35 - Quizvraag

Betalen alle landen van de Europese Unie met de euro?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Producten die voor klanten niet van elkaar verschillen.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 38 - Quizvraag

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Marktvorm met veel aanbieders van heterogene goederen.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 39 - Quizvraag

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Producten waarbij het voor een klant verschil maakt wie het levert of van welk merk het is.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 40 - Quizvraag

Welke begrippen horen bij de volgende beschrijvingen? Maak de juiste combinaties.

Marktvorm met veel aanbieders van homogene goederen.
A
heterogene goederen
B
homogene goederen
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 41 - Quizvraag

Vragen?
Je kan nu alle vragen stellen die je nog hebt over de theorie en/of de begrippen!

Slide 42 - Tekstslide