Landstede Groep

Werkwoordspelling

Les 1: Werkwoordspelling
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Les 1: Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Slide 2 - Woordweb

Wat gaan we de aankomende lessen  doen?
Herhaling van ...
Persoonsvorm
Onderwerp
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd



Slide 3 - Tekstslide

Persoonsvorm:
  • De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen en van getal.
voorbeeld:
Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 
Getal: De agent regelt het verkeer / de agenten regelen het verkeer

Let op! soms staan er 2 werkwoorden in een zin. De PV is dan het woord dat veranderd

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm + Onderwerp
  •  Bij een pv (persoonsvorm) hoort een ond (onderwerp). Het ond bepaalt hoe de pv geschreven moet worden.
  • Regel: Staat het ond in enkelv/meerv dan staat de pv ook in enkelv/ meerv
Voorbeeld: Pv  en ond
(enkelv) Ik loop naar het station  
(meerv) Wij lopen naar het station

Slide 5 - Tekstslide

Samenvattend:
3 manieren om de persoonsvorm te vinden:
  1.  zet de zin in een andere tijd (tijdproef)
  2. verander het aantal (getalproef)
  3.  Maak een vraagzin (mag alleen bij enkelv)

Hoe vind je het onderwerp?
  1. Bepaal wat de persoonsvorm is.
  2.  Stel daarna de vraag: wie/wat + persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Zoek de pv en ond:
Dat grote huis staat al een tijd te koop
pv= ond=

Slide 7 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin in een andere tijd te zetten
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de getalproef

Slide 8 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp?
A
Wie/wat + infinitief
B
Wie/waar + onderwerp
C
Wie/wat + persoonsvorm
D
Wie/wanneer + werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

De tegenwoordige tijd:
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kan je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij, wij, jullie, zij 

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Verleden tijd:
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd: 
- door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 12 - Tekstslide

Vervolg Verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 

Gebruik dan: ' T EXKOFSCHIP

Regel van 't exkofschip: kijk naar de laatste letter van de stam. Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je -te(n). Zo niet, -de(n) 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het...
A
Met 'T Exfokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
Stam + T
D
Stam + en

Slide 15 - Quizvraag

Goed of Fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de VT goed: Toen zij klaar was,.... zij er slechts een paar (missen)

Slide 17 - Open vraag

Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te of -de moet schrijven
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de PV te vinden

Slide 18 - Quizvraag

Mijn buurman............(reizen, tt) elke dag voor zijn werk naar Groningen.
A
reisd
B
reist
C
reisdt
D
reisde

Slide 19 - Quizvraag

Volgende week ..............(verhuizen,tt) mijn vriendin voor de tweede keer.
A
verhuizen
B
verhuisd
C
verhuist
D
verhuisdt

Slide 20 - Quizvraag

Morgen ..........de treinstaking vast op veel scholen tot lege lokalen.
A
leid
B
leidt

Slide 21 - Quizvraag

Mischien ..............(worden, tt) je wel eerste bij de atletiekwedstrijd.

Slide 22 - Open vraag

Je ..............(raden, tt) nooit wie ik vandaag tegen kwam op het plein.

Slide 23 - Open vraag

Wat ......................
A
veranderen
B
veranderde
C
veranderdt
D
verandert

Slide 24 - Quizvraag

Wat ................(vinden,tt) je van de nieuwste Harry Potter film?

Slide 25 - Open vraag

Je ...........(raden, tt) wat hier zo meteen ......................(gebeuren)

Slide 26 - Open vraag

..............(denken, tt) je dat je docent je smoesje .................(geloven)?

Slide 27 - Open vraag

Vragen ?????

Slide 28 - Tekstslide