Landstede Groep

Klas 2 Woordenschat: figuurlijk taalgebruik

Woordenschat - figuurlijk taalgebruik




Figuurlijk taalgebruik
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat - figuurlijk taalgebruik




Figuurlijk taalgebruik

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
- ik kan/weet figuurlijk taalgebruik herkennen en begrijpen

- ik kan/weet de betekenis van onbekende uitdrukkingen opzoeken in een woordenboek

- ik kan/weet de betekenissen van alle woorden en uitdrukkingen uit deze paragraaf

Slide 2 - Tekstslide

Wat is figuurlijk taalgebruik?

In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen 
met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt 
dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 3 - Tekstslide

Letterlijk 

Het staat er precies zoals het is.




Het vervelende kind schopt het andere kind tegen zijn kont.
Het gebeurt dus precies zoals het er staat: er is een vervelend kind dat een ander kind schopt tegen zijn kont en waarschijnlijk doet hij dat kind pijn.


Figuurlijk 

Er wordt iets anders bedoeld dan wat er staat, er wordt dan vaak een beeld gebruikt.


De mentor zegt: ‘Die leerling heeft een schop onder zijn kont nodig.’
Betekenis: hij moet op zijn donder krijgen zodat hij harder gaat werken



Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
Er staat (figuurlijk)                                  Bedoeld wordt (letterlijk)
Hij woont in het hart van de stad.             Hij woont in het centrum /  
                                                                 het midden van de stad.

We sliepen onder de blote hemel.            We sliepen buiten.

De radijsjes schoten de grond uit.            De radijsjes groeiden heel snel.

Slide 5 - Tekstslide

Bij twijfel
Dan gebruik je een woordenboek. (mag internet zijn)
  • Zoek op het eerste zelfstandige naamwoord uit de uitdrukking.
  • Niet gevonden? Zoek dan op een ander belangrijk (zelfstandig) woord.

Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. Je gebruikt ze voor: dieren, mensen, dingen, plaatsen en voor (eigen)namen (ook al kun je daar soms geen LW voor zetten)


Voorbeelden:
De kat
De plant
De neus
Bart
Nederland
Eindhoven
Het werk
De orchidee

Slide 6 - Tekstslide

Quizz

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent deze uitdrukking?
A
Naast de kippen zitten.
B
Niets te doen hebben.
C
Vroeg naar bed gaan.
D
Lui zijn.

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?
A
rennen als een malle
B
brandweer spelen
C
nieuws snel verspreiden
D
iets warms achterna zitten

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?
A
zere voeten hebben
B
iets kapot maken
C
eieren vies vinden
D
zeer voorzichtig handelen

Slide 10 - Quizvraag

Theorie

In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.
Maken

Woordenschat : figuurlijk taalgebruik 
1 t/m 11 

Leerdoel
- ik kan/weet figuurlijk 
  taalgebruik herkennen en begrijpen
- ik kan/weet de betekenis
 van onbekende uitdrukkingen opzoeken in     een woordenboek
- ik kan/weet de betekenissen van alle  
  woorden en uitdrukkingen uit deze 
  paragraaf

Slide 11 - Tekstslide