Landstede Groep

Oefentoets hst 4

4.1 Leerdoelen
  1. Ik kan het verschil tussen snelheid en gemiddelde snelheid uitleggen.
  2. Ik ken de grootheid (gemiddelde) snelheid in combinatie met de juiste eenheden en symbolen.
  3. Ik ken de grootheid afstand in combinatie met de juiste eenheden en symbolen.
  4. Ik kan met de formule s = v * t de gemiddelde snelheid berekenen. (Hierbij gebruik ik de juiste grootheid- en eenheidsymbolen.)
  5. Ik kan (heel snel) de snelheidseenheden km/u omrekenen in m/s en terug.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4.1 Leerdoelen
  1. Ik kan het verschil tussen snelheid en gemiddelde snelheid uitleggen.
  2. Ik ken de grootheid (gemiddelde) snelheid in combinatie met de juiste eenheden en symbolen.
  3. Ik ken de grootheid afstand in combinatie met de juiste eenheden en symbolen.
  4. Ik kan met de formule s = v * t de gemiddelde snelheid berekenen. (Hierbij gebruik ik de juiste grootheid- en eenheidsymbolen.)
  5. Ik kan (heel snel) de snelheidseenheden km/u omrekenen in m/s en terug.

Slide 1 - Tekstslide

snelheid
tijd
afstand
meter / kilometer
m of km
v
m/s, km/h
t
seconde, uur

Slide 2 - Sleepvraag

Reken om!

180 km/h = .. m/s
A
55,5 km/h
B
49,9 m/s
C
50 m/s
D
50 km/h

Slide 3 - Quizvraag

Reken om!

0,25 m/s = ... km/h
A
0,9 km/h
B
0,9 m/s
C
1,0 m/s
D
0,99 m/s

Slide 4 - Quizvraag

Welke gaat sneller?
A
12 km/h
B
12 m/s
C
Even snel
D
Dat kan je niet zeggen

Slide 5 - Quizvraag

Een auto rijd 25 km. Hij doet hier 20 minuten over. Bereken de gemiddelde snelheid in km/h.

Slide 6 - Open vraag

Lees het krantenartikel.
Toen de verkoopster voor de tweede keer langs het flitsapparaat reed, was haar snelheid 40 km/h. Bereken hoeveel meter ze heeft afgelegd als ze 15 seconden met deze snelheid heeft gereden.

Slide 7 - Open vraag

Bij de paardenrace rennen paarden 2400 m. Gemiddeld rennen paarden zo'n 50 km/h. Hoeveel minuten doen paarden ongeveer over de race?

Slide 8 - Open vraag

4.2 Leerdoelen
  1. Ik weet wat een plaatsgrafiek is.
  2. Ik kan in een plaatsgrafiek de tijd én plaats juist aflezen.
  3. Ik kan een eenparige beweging herkennen in een plaatsgrafiek.
  4. Ik kan een niet-eenparige beweging herkennen in een plaatsgrafiek.
  5. Ik kan met een bepaald gebied in het diagram de gemiddelde snelheid berekenen.

Slide 9 - Tekstslide

Grafiek maken
Een schip vaart met een constante snelheid door een kanaal. Om de snelheid van het schip te bepalen wordt om de 20 seconden een stok in de grond langs de kant van het kanaal gestoken om de plaats van het schip op dat moment te markeren. Daarna wordt de afstand vanaf het startpunt tot elke stok opgemeten. De resultaten staan in de tabel hiernaast.

Maak van de gegevens in de tabel een plaatsgrafiek.

Slide 10 - Tekstslide

Bereken met behulp van je grafiek de gemiddelde snelheid van de boot.

Slide 11 - Open vraag

Wat is een ander woord voor bewegen met constante snelheid?
A
Paarde-beweging
B
Eenparige beweging
C
Niet-eenparige beweging
D
Tweeparige beweging

Slide 12 - Quizvraag

4.3 Leerdoelen

Slide 13 - Tekstslide

Bereken de nettokracht op de scooter.

Slide 14 - Open vraag

Leg uit wat er gebeurd met de snelheid van de scooter.

Slide 15 - Open vraag

Een fietser rijd de berg op. Welke krachten werken hem tegen?
A
Zwaartekracht
B
Wrijvingskracht
C
Luchtweerstand
D
Alle 3 genoemde krachten

Slide 16 - Quizvraag

Welke krachten zorgen dat de fietser in beweging is als de fietser van de berg af rijd?
A
Zwaartekracht
B
Spierkracht
C
Geen
D
Beiden

Slide 17 - Quizvraag

4.4 leerdoelen
  1. Ik kan uitleggen wat de reactieafstand en remweg zijn. 
  2. Ik kan de stopafstand berekenen.
  3. Ik weet welke veiligheidsvoorzieningen er in een auto zitten en hoe ze werken, om een auto in het verkeer veiliger te maken.

Slide 18 - Tekstslide

Lees uit de grafiek af hoe groot de remweg is bij een snelheid van 60 km/h.
A
16 cm
B
18 m
C
18
D
16 m

Slide 19 - Quizvraag

Fabian rijdt met een snelheid van 100 km/h. Zijn reactieafstand is 40 m.
Bereken zijn stopafstand bij deze snelheid.

Slide 20 - Open vraag

Een auto rijd 90 km/h. Plotseling ziet de bestuurder 100 m voor zich een koe op de weg staan. De bestuurder schrikt en trapt na 1,1 s op de rem.
Bereken hoe veel meter de bestuurder op het moment van remmen van de koe is verwijderd.

Slide 21 - Open vraag

Lees de beweringen hiernaast door.
Welke beweringen over veiligheidsvoorzieningen in de auto zijn juist?


A
1, 3, 4 en 5
B
2, 4, 5 en 6
C
1, 2, 4, en 6
D
2, 3, 4 en 5

Slide 22 - Quizvraag