Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Veilig op stage
Hoofdstuk 1
Gevaren
1 / 47
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Praktijkonderwijs
In deze les zitten
47 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 1
Gevaren
Slide 1 - Tekstslide
Wat kan gevaar opleveren? (3 antwoorden zijn goed)
A
Door het soort werk dat je doet.
B
Door de plek waar je werkt.
C
Door het gereedschap waarmee je werkt.
D
Door iedere ochtend op tijd te zijn.
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn onveilige situaties? (3 antwoorden zijn goed)
A
Een donkere werkruimte.
B
Een lichte ruimte.
C
Rommel op de werkvloer.
D
Een geblokkeerde nooduitgang.
Slide 3 - Quizvraag
Hoe kun je ervoor zorgen dat jouw werkruimte veilig is? (1 antwoord is goed)
A
Preventie (door oorzaak weg te halen).
B
Door iedere werknemer extra te betalen.
C
Iedere ochtend met werknemers te praten.
D
Iedere ochtend alles opruimen voordat je begint.
Slide 4 - Quizvraag
Als jij in een onveilige situatie komt, wat moet je doen?
A
Meteen de politie bellen.
B
Doorgaan met je werk.
C
Ermee stoppen en je stagebegeleider waarschuwen.
D
Alle werkzaamheden stoppen en meteen naar huis gaan.
Slide 5 - Quizvraag
Hoe verlaag je de risico's op onveilige situaties?
A
Het bewust zijn van de risico's.
B
Preventie (ervoor zorgen dat een ongeval niet zo snel gebeurd).
C
Zorgen dat je schone kleren aan hebt.
D
Werknemers weten hoe ze veilig kunnen werken.
Slide 6 - Quizvraag
Hoofdstuk 2
Ongevallen en rampen
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een ongeval?
A
Gevaarlijk werk.
B
Je valt ergens vanaf.
C
Een ramp.
D
Een ongewenste situatie, waarbij schade en letsel ontstaat.
Slide 8 - Quizvraag
Wat moet je doen bij een bijna-ongeval? (2 antwoorden zijn goed)
A
Stoppen met het gevaarlijke werk.
B
Melden bij je baas/bedrijf/stagebegeleider.
C
Doorgaan met het werk, maar nu voorzichter zijn.
D
Stoppen met het werk en naar huis gaan.
Slide 9 - Quizvraag
Wat moet je 'niet' doen bij een ernstig ongeval?
A
Let op gevaar voor jezelf.
B
Bel 112
C
Wacht op de ambulance.
D
De werknemer zo snel mogelijk naar het ziekenhuis brengen.
Slide 10 - Quizvraag
Wat moet je doen bij een klein ongeval? (3 antwoorden zijn goed)
A
Je gaat naar de bedrijfshulpverlener (BHV).
B
Je meldt het ongeval bij je baas/stagebegeleider.
C
Je kijkt hoe het ongeval is gebeurt en probeert erachter te komen hoe het is gebeurd.
D
Je volgt erna de instructies op van je baas/stagebegeleider.
Slide 11 - Quizvraag
Wat moet je doen als het alarm afgaat? (3 antwoorden zijn goed)
A
Je stopt onmiddellijk met je werk.
B
Je gaat naar de verzamelplaats.
C
Je neemt de lift, omdat je sneller beneden bent.
D
Je volgt de instructies op van de BHV'er
Slide 12 - Quizvraag
Hoofdstuk 3
Bescherm jezelf
Slide 13 - Tekstslide
Waar staat PBM's voor? en waar is dit voor?
Slide 14 - Open vraag
Hoe pak je gevaren aan? (1 antwoord is goed)
A
Je pakt gevaren aan door PBM's te dragen.
B
Je pakt gevaren aan als eerste aan bij de bron(waar het vandaan komt)
C
Je pakt gevaren aan door iedere dag fit te zijn.
D
Je pakt gevaren aan door dit te melden bij de baas.
Slide 15 - Quizvraag
Van wie krijg jij PBM's?
A
Dit moet je zelf regelen en betalen.
B
Hier zorgt je baas/bedrijf/stagebegeleider voor.
C
Hier zorgt de overheid voor.
D
Hier zorgt de werknemersbond voor.
Slide 16 - Quizvraag
Waar moet jij op letten als jij PBM's draagt?
A
door het juist te gebruiken.
B
door het netjes te bewaren.
C
door het te onderhouden en schoon te houden.
D
door het elke dag achter te laten op werk.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is géén oogbescherming?
A
een veiligheidsbril
B
een gelaatmasker van koper
C
een gelaatsmasker van kunststof
D
een ruimzichtbril
Slide 18 - Quizvraag
Waar staat dB (A) voor? Hiermee meet je geluid.
A
Decabel
B
Decibel
C
Ampère
D
Decatlon
Slide 19 - Quizvraag
Adembescherming is om je longen te beschermen. Wat is géén adembescherming?
A
Een filtermasker met stoffilter
B
Onafhankelijke adembescherming (schone lucht wordt in het masker geblazen)
C
Een filtermasker met gas/dampfilter
D
Afhankelijke adembescherming ( buitenlucht van jouw werkruimte wordt in het masker geblazen)
Slide 20 - Quizvraag
Van welk materiaal is hoofdbescherming gemaakt?
A
kunststof
B
rubber
C
metaal
D
koper
Slide 21 - Quizvraag
Wat is géén lichaamsbescherming?
A
Overall
B
Veiligheidsschoenen
C
Doorwerkkleding
D
Wegwerpkleding
Slide 22 - Quizvraag
Hoofdstuk 4
Regels op het werk
Slide 23 - Tekstslide
Waar staat V&G-wetgeving voor?
A
Alle wetten die gaan over de veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk
B
Alle wetten voor werknemers
C
Alle wetten voor de werkgevers
D
Alle wetten in Nederland
Slide 24 - Quizvraag
Wanneer je werkt met eten, werk je volgens de HACCP- richtlijnen. Wat is géén richtlijn?
A
Letten op je persoonlijke hygiëne.
B
Wonden goed verzorgen.
C
Regelmatig je handen wassen.
D
1 keer in de week schoonmaken.
Slide 25 - Quizvraag
Je moet voor je eigen en voor andermans veiligheid en gezondheid zorgen, dit doe je door: (3 antwoorden zijn goed).
A
PBM's te dragen.
B
Machines en apparaten te gebruiken zoals het hoort.
C
Elke dag schone kleren te dragen.
D
Door ongevallen niet te melden en zelf op te lossen.
Slide 26 - Quizvraag
Waar is er als er het CE teken op een product staat?
A
Producten zijn veilig te gebruiken.
B
Producten zijn getest door vak mensen.
C
Producten zijn gemaakt van veilig materiaal.
D
Producten zijn gemaakt in de EU.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is ergonomie?
A
is het aanpassen van je werkplek, zodat je er goed kunt werken.
B
is het aanpassen van je werk, zoals jouw baas dat wil.
C
is het aanpassen van je werkplek zodat ik mij hier thuis voel.
D
is het snel aanpassen van je werkplek voor feesten of andere gelegenheden.
Slide 28 - Quizvraag
Hoofdstuk 5
Vallen
Slide 29 - Tekstslide
Wat betekent 'werken op hoogte'?
A
Als je meer dan 2 meter naar beneden kunt vallen.
B
Als je meer dan 3 meter naar beneden kunt vallen.
C
Als je meer dan 3.5 meter naar beneden kunt vallen.
D
Als je meer dan 2.5 meter naar beneden kunt vallen.
Slide 30 - Quizvraag
Hoe voorkom je dat je valt?
A
een veilige steiger te plaatsen.
B
een hek/leuning te plaatsen.
C
vangnet te plaatsen.
D
door niet zo hoog te gaan werken.
Slide 31 - Quizvraag
Hoofdstuk 6
Heffen ten tillen
Slide 32 - Tekstslide
Waar wordt een hefttruck voor gebruikt? (drie antwoorden zijn goed)
A
voor het heffen
B
voor het vervoeren
C
om snel naar A naar B te kunnen.
D
voor het lasten
Slide 33 - Quizvraag
Bij goed gebruik van een heftruck moet je:
A
niet overbeladen
B
er mogen 2 personen in
C
goed kunnen zien waar je naartoe gaat
D
stabiel laden
Slide 34 - Quizvraag
Wat is een goede tilhouding?
A
Je draagt de last zo dicht mogelijk bij je lichaam.
B
Je buigt je rug veel
C
Je gaat diep door je knieën.
D
Je houdt je rug gespannen recht.
Slide 35 - Quizvraag
Wat zijn hulpmiddelen om gemakkelijker te willen? (3 antwoorden zijn goed)
A
magneten
B
zuignappen
C
steekwagens
D
draagtas
Slide 36 - Quizvraag
Hoofdstuk 7
Gevaarlijke stoffen
Slide 37 - Tekstslide
Hoe kun je gevaarlijke stoffen binnen krijgen?
A
Mond
B
Longen
C
Ogen
D
Nagels
Slide 38 - Quizvraag
Hoe voorkom je dat je gevaarlijke stoffen binnenkrijgt?
A
door niet te eten en te drinken waar je werkt.
B
door werkkleding te dragen
C
door wonden schoon te houden en af te dekken.
D
door elke dag schone kleren aan te trekken
Slide 39 - Quizvraag
Op een etiket staat informatie over gevaarlijke stoffen. Welke zinnen vertellen daar iets over? (2 antwoorden zijn goed)
A
S-zinnen
B
P-zinnen
C
A-zinnen
D
H-zinnen
Slide 40 - Quizvraag
Hoofdstuk 8
Brand
Slide 41 - Tekstslide
Wat is brand?
A
is een ontsteking van een brandbare stof met zuurstof.
B
is hout dat in brand kan vliegen.
C
is een gevaarlijke stof dat in brand kan vliegen.
D
is materiaal dat geen zuurstof nodig heeft.
Slide 42 - Quizvraag
De branddriehoek betekent dat je voor brand drie onderdelen nodig hebt? Welke drie onderdelen zijn dit?
A
brandbare stof
B
zuurstof
C
CO2
D
ontstekingsenergie
Slide 43 - Quizvraag
Wat doe je bij een brandwond?
A
Koelen door de wond 15 minuten te koelen met lauw, stomend water
B
Koelen door de wond 10 minuten te koelen met lauw, stomend water
C
Koelen door de wond 5 minuten te koelen met warm, stomend water
D
Koelen door de wond 15 minuten te koelen met warm, stomend water
Slide 44 - Quizvraag
Hoofdstuk 9: machines en gereedschappen
Slide 45 - Tekstslide
Machines kunnen gevaarlijk zijn door? (3 antwoorden zijn goed)
A
Bewegende onderdelen
B
Beknelling
C
Elektrocutie
D
Aandrijving
Slide 46 - Quizvraag
Elektrische gereedschap is veilig als: (3 antwoorden zijn goed)
A
CE-markering
B
Periodieke controle
Slide 47 - Quizvraag