Landstede Groep

11.4 Je lijkt op ...

H11 Voortplanting
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H11 Voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

Wat komt er in deze LessonUp
  • Herhaling van paragraaf 11.1 t/m 11.3
  • Uitleg paragraaf 11.4  
  • Aan het werk met opdrachten
  • Start maken met leren

Slide 2 - Tekstslide

11.1 Man
Voortplantingsstelsel Man
  • In de zaadballen ontstaan zaadcellen.
  • Opslag zaadcellen in bijballen.
  • Bij een zaadlozing vervoert de zaadleider zaadcellen.
  • Zaadblaasjes en prostaat voegen vocht toe (sperma).
  • Sperma verlaat het lichaam via de urinebuis.
Een jongen is vruchtbaar na de eerste zaadlozing.

Slide 3 - Tekstslide

In de afbeelding zie je een aantal organen van het voortplantingsstelsel van de man getekend. In de afbeelding zijn pijlen getekend.
In welke richting worden zaadcellen afgevoerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quizvraag

Voordat zaadcellen het lichaam verlaten tijdens een zaadlozing moeten ze in het lichaam een lange weg afleggen. Ook komen er op bepaalde mometen vocht en of voedingsstoffenbij. 
Zet de stappen waarin zaadcellen zich door het mannelijke voortplantingsstelsel bewegen in de juiste volgorde.
stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
zaadleider
urinebuis
bijbal
zaadblaasje voegt vocht en voedingsstoffen toe
zaadbal
prostaat voegt vocht toe

Slide 5 - Sleepvraag

11.1 Vrouw
Voortplantingsstelsel vrouw
  • In de eierstokken liggen (onrijpe) eicellen.
  • De eileider vervoert eicellen naar de baarmoeder.
  • Een eicel rijpt in een follikel in de eierstok. Na twee weken is de eicel rijp, en komt de eicel in de eileider => ovulatie.

Een meisje is vruchtbaar als eicellen gaan rijpen (menstruatie).

Slide 6 - Tekstslide

wat wordt aangeduid met de letter R? En wat is hiervan de functie?

Slide 7 - Open vraag

11.1 Menstruatiecyclus
  • Duurt 28 dagen
  • Op dag 14 ovulatie

  • Eicel begint te rijpen => baarmoederslijmvlies wordt dikker => eisprong (ovulatie) => baarmoederslijmvlies wordt afgestoten (menstruatie). 

Slide 8 - Tekstslide


De tekeningen in afbeelding hiernaast geven een deel van een eierstok weer op verschillende tijdstippen.
Welke tekening geeft de ovulatie weer?
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 9 - Quizvraag

11.1 Hormonen
  • Hypofysehormonen: follikel gaat groeien.

  • Oestrogeen: gemaakt door de follikel, zorgt dat het baarmoederslijmvlies dikker wordt.

  • Progesteron: gemaakt door de lege follikel, zorgt dat het baarmoederslijmvlies dik en goed doorbloed blijft.

Slide 10 - Tekstslide


Van een vrouw wordt achtereenvolgens vier keer de dikte van haar baarmoederslijmvlies gemeten met tussenpozen van een week. In de afbeelding zie je de dikte van haar baarmoederslijmvlies weergegeven in een staafdiagram.
Tussen welk van de gemeten tijdstippen vindt ovulatie plaats?
A
0-1
B
1-2
C
2-3
D
3-4

Slide 11 - Quizvraag

11.2 Bevruchting
  • Zaadcellen zwemmen vanaf de vagina, via de baarmoeder naar de eileider.
  • Bevruchting => samensmelten van de eicel en zaadcel (de kernen).
  • Innesteling: het bolletje cellen, vestigt zich in het baarmoederslijmvlies (embryo). 

Slide 12 - Tekstslide

In welk deel vindt de bevruchting plaats
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Drie uitspraken over de vagina zijn:
1 Eicellen zwemmen zelf richting de baarmoeder.
2 De clitoris bevindt zich tussen de vagina en de urinebuis.
3 Bij menstruatie worden stukjes slijmvlies uit de baarmoeder via de vagina verwijderd.
Welke van deze uitspraken is (zijn) juist?
A
1
B
1 en 2
C
2 en 3
D
3

Slide 14 - Quizvraag

11.2 Zwagerschap voorkomen
  • Condoom, de pil, spiraaltje, anticonceptiepleister, hormoonstaafje en sterilisatie. 

  • Noodgeval => morning-afterpil en abortus.

Slide 15 - Tekstslide

Anticonceptiemethodes en hun werking.  Sleep de methode naar de werking.
Voorkomt de ovulatie door synthetische hormonen.
Voorkomt dat bij zaadlozing sperma in de vagina komt.
Geen geslachtsgemeenschap in de vruchtbare periode.
Onveillige methode, omdat er zaadcellen zitten in het voorvocht.
condoom gebruiken
terugtrekken voor klaarkomen, heet ook wel voor het zingen de kerk uit
periodieke onthouding
anticonceptiepil
slikken

Slide 16 - Sleepvraag

11.3 Zwangerschap

  • Eerste 12 weken => vorming organen (embryonale fase).

  • Na 12 weken => foetus.

Slide 17 - Tekstslide

11.3 In de baarmoeder
  • De vruchtvliezen met vruchtwater beschermden de foetus tegen stoten.
  • De uitwisseling van stoffen gaat via de placenta.

  • Navelstrengader => vervoert voedingsstoffen en zuurstof naar het kind.
  • Navelstrengslagaders (2x) => vervoeren afvalstoffen naar de moeder. 

Slide 18 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding en zet de juiste nummers bij de genoemde onderdelen.
Vruchtvliezen
Baarmoederwand
Vruchtwater
Navelstrengaders
1
2
3
4
5
6
7
8

Slide 19 - Sleepvraag

Enkele processen in het lichaam van een pasgeboren baby zijn:
1. Zuurstof wordt via het bloed naar de organen vervoerd.
2. In de spieren vindt verbranding plaats.
3. Koolstofdioxide wordt via de longen uitgeademd.

Welk van deze processen vond of welke processen vonden ook al plaats in het lichaam van het kind voor de geboorte?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
1,2 en 3

Slide 20 - Quizvraag

11.3 De bevalling
  • Door (indalings)-weeën komt de baby goed te liggen.

  • Ontsluiting: de baarmoedermond gaat open.
  • Uitdrijving: door persweeën komt de baby naar buiten.
  • Nageboorte: de placenta met vruchtvliezen en resten van de navelstreng komen naar buiten.

Slide 21 - Tekstslide

Vul in: Tijdens welke fase vinden persweeën plaats?
Tijdens de
..............................................
vinden persweeën plaats.

Slide 22 - Open vraag

11.4 Je lijkt op...

Slide 23 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Waar jouw bouwbeschrijving zit;
  • Hoe de eigenschappen op de chromosoom liggen/zitten;
  • Waardoor je op je ouders lijkt;
  • Of alle eigenschappen erfelijk zijn.

Slide 24 - Tekstslide

Waar zit jouw bouwbeschrijving?
  • Chromosomen: draden in de kern van elke cel.
  • Chromosomen bestaan uit DNA.

  • Je hebt 23 chromosomenparen, 23 van je vader en 23 van je moeder. Er zitten dus 46 chromosomen in elke cel.

  • Alle chromosomen samen noem je het genoom.


Slide 25 - Tekstslide

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 26 - Quizvraag

Wat is een chromosoom?

Slide 27 - Open vraag

Waar zit jouw bouwbeschrijving?
Chromosomenparen: 23 dubbelen = 46 chromosomen in elke cel!!

Slide 28 - Tekstslide

Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens?
A
47
B
23
C
46
D
45

Slide 29 - Quizvraag

DNA
  • DNA: stof waaruit je chromosoom bestaat
  • DNA bevat alle informatie om jou te maken
  • De informatie op het DNA is verdeeld in stukjes: de genen. Bijv voor haarkleur, oogkleur, etc.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Waardoor lijk je op je ouders?

  • In voortplantingscellen  zitten 23 chromosomen.

  • Wanneer de kern van de eicel en de kern van de zaadcel (de bevruchting) samensmelten, heb je 2 x 23 = 46 chromosomen. 
  • Je krijgt dus de helft van de chromosomen van je vader en de helft van je moeder. Omdat de eigenschappen in deze chromosomen zitten lijk je dus op je ouders.

Slide 32 - Tekstslide

Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel

Slide 33 - Sleepvraag

Waarom hebben voortplantingscellen maar 23 chromosomen?

Slide 34 - Open vraag

Ben je een jongen of een meisje?

  • Je hebt dus 46 chromosomen en 23 chromosoomparen.

  • 22 van deze paren zijn nagenoeg hetzelfde.
  • Het 23e paar kan twee vormen hebben: een X-vorm en een Y-vorm.
  • XX = het een vrouw.
  • XY = het een man.

  • De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.

Slide 35 - Tekstslide

Jongen of Meisje

Slide 36 - Tekstslide

De zaadcel bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?
  • Het stukje DNA dat informatie geeft voor een eigenschap => gen.
  • De invulling voor een gen oogkleur, kan variëren (blauw, groen, bruin).
  • Zo'n variant heet een allel

Slide 38 - Tekstslide

Er bestaat een gen haarkleur. Noem minstens 3 bijbehorende allelen.

Slide 39 - Open vraag

Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?

  • Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.  Dit zijn erfelijke eigenschappen.

  • Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk. Dit noem je aanleg.

  • Niet erfelijke eigenschappen worden bepaald door invloeden vanuit je omgeving.

Slide 40 - Tekstslide

Genotype vs Fenotype
  • Genotype => de informatie op je genen.

  • Fenotype => dat wat je ziet van een eigenschap, blauwe ogen of blond haar. 

Slide 41 - Tekstslide

Huidskleur
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 42 - Quizvraag

Paars haar hebben.
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 43 - Quizvraag

Een litteken
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 44 - Quizvraag

Aangeboren aandoeningen
Aangeboren aandoeningen kunnen door verschillende oorzaken ontstaan:
  • Door schadelijke stoffen en/of ziekteverwekkers;
  • Door een "Fout" in chromosomen of genen, Te veel chromosomen: syndroom van Down (vader of moeder geeft 2x chromosoom 21. Hierdoor zijn er daarvan uiteindelijk 3 ipv 2)
  • Door een fout in de structuur van een chromosom (kleurenblindheid)


Slide 45 - Tekstslide

Samenvatting
Samenvatting

Slide 46 - Tekstslide

Huiswerk
  • Paragraaf 11.4: opdracht 1 t/m  24.

  • Begrippenlijst maken

  • Maken test jezelf H11

Slide 47 - Tekstslide