Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
HH Zwakke werkwoorden en haben & sein
HH zwakke werkwoorden en haben & sein
1 / 33
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 1,2
In deze les zitten
33 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
HH zwakke werkwoorden en haben & sein
Slide 1 - Tekstslide
Weet je het ezelsbruggetje voor
de regelmatige werkwoorden nog?
Slide 2 - Woordweb
Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
de ik vorm
B
de hij vorm
C
het hele werkwoord -n
D
het hele werkwoord -en
Slide 3 - Quizvraag
De stam
Om een werkwoord te vervoegen begin je met het opschrijven van de stam. De stam is het
hele
werkwoord
- en of - n.
wohnen - en = wohn
kaufen - en = kauf
reisen - en = reis
antworten - en = antwort
Slide 4 - Tekstslide
De uitgangen
werkwoord: wohnen
stam = wohnen - en
ich wohn
e
du wohn
st
er/sie/es wohn
t
wir wohn
en
ihr wohn
t
sie wohn
en
Sie wohn
en
Slide 5 - Tekstslide
du (kaufen)
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst
Slide 6 - Quizvraag
ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt
Slide 7 - Quizvraag
ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet
Slide 8 - Quizvraag
Zet het werkwoord tussen haakjes in de goede vorm:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hört
B
höre
C
hörst
D
hören
Slide 9 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de goede vorm:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft
Slide 10 - Quizvraag
Vervoeg het werkwoorden.
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 11 - Quizvraag
Vervoeg het werkwoorden.
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst
Slide 12 - Quizvraag
Zet het werkwoord in de goede vorm.
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme
Slide 13 - Quizvraag
Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes: Ich (trinken) ein Wasser, das mir (schmecken).
A
trinkst und schmecket
B
trinkt und schmecket
C
trinke und schmeckt
D
trinken und schmecken
Slide 14 - Quizvraag
Haben oder sein?
Vergiss nicht, zu konjugieren (vervoegen)!
Slide 15 - Tekstslide
Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 16 - Sleepvraag
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 17 - Sleepvraag
............... du Zeit für mich?
Slide 18 - Open vraag
Ich weiß nicht, was ich falsch gemacht ................ .
Slide 19 - Open vraag
.................. du müde?
Slide 20 - Open vraag
Wir ............... unseren Eltern eine Karte geschrieben.
Slide 21 - Open vraag
Johann, wo...............du?
Slide 22 - Open vraag
.............. Sie schon wieder krank?
Slide 23 - Open vraag
Ich ........ jetzt vierzehn Jahre alt.
Slide 24 - Open vraag
.............. ihr froh, dass der Urlaub beginnt?
Slide 25 - Open vraag
Er ........... seine Oma schon lange nicht mehr gesehen.
Slide 26 - Open vraag
Es hat geregnet. Die Straße ........ nass.
Slide 27 - Open vraag
En een korte herhaling...
... van Kapitel 1. Het gaat over tijd.
Slide 28 - Tekstslide
Welk lidwoord krijgen de maanden in het Duits?
Slide 29 - Open vraag
Wat zou het lidwoord van de dagen in de week dan zijn?
Slide 30 - Open vraag
Luister maar...
Later in het hoofdstuk zal je de dagen van de week moeten leren; hier alvast een opwarmer!!
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
Slide 33 - Tekstslide