Landstede Groep

Paragraaf 6.1.2

              
6.1 - LICHT EN SCHADUW
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

              
6.1 - LICHT EN SCHADUW

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen van paragraaf 7.1
  • Je kunt voorbeelden geven van natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
  • Je kunt schematisch de lichtstralen tekenen van een brandende lamp. 
  • Je kunt uitleggen hoe je voorwerpen om je heen kunt zien die zelf geen licht geven. 
  • Je kunt de schaduw van een voorwerp schematisch tekenen. 
  • Je kunt uitleggen welke schaduwbeelden ontstaan als een voorwerp verlicht wordt door één lamp of door twee lampen.

Slide 2 - Tekstslide

Introductie
In het donker zie je bijna niets. Alleen als er licht van een voorwerp op je ogen valt, kun je dat voorwerp zien. De meeste voorwerpen geven zelf geen licht, daardoor kun je ze in het donker vaak niet goed zien.

Slide 3 - Tekstslide

Lichtbronnen
Een voorwerp dat zelf licht geeft, noem je een lichtbron. 
  • natuurlijke lichtbronnen - zon en de sterren
  • kunstmatige lichtbronnen - Kaarsen, lampen en tl-buizen zijn . Kunstmatige lichtbronnen zijn door de mens gemaakt.

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden van kunstmatige lichtbronnen.

Slide 5 - Tekstslide

Er zijn natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. 
Selecteer de juiste lichtbron in de tweede kolom. 

kampvuur
kaars
bosbrand
ster
straatlantaarn
televisie
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatige lichtbron
kunstmatigelichtbron
natuurlijke lichtbron
natuurlijke lichtbron

Slide 6 - Sleepvraag

Een voorbeeld van een kunstmatige lichtbron is
A
Kaars
B
Maan
C
Zon
D
Sterren

Slide 7 - Quizvraag

Lichtstralen
Als een lamp brandt, straalt hij licht uit. Het licht beweegt alle kanten op en gaat van de lamp af. Dat kun je aangeven door lichtstralen te tekenen Dit doe je door middel van  een pijlpunt te tekenen. 

Slide 8 - Tekstslide

Je ziet de lamp als een deel van het licht in je ogen valt.

Slide 9 - Tekstslide

Hoe lichtstralen bewegen
Die lichtstralen zijn recht, want licht beweegt langs rechte lijnen. Je ziet de lamp als een deel van dit licht in je ogen valt. 
 
Hoe verder je bij de lamp vandaan gaat, des te zwakker wordt het licht. Dat zie je ook aan de lichtstralen: die bewegen steeds verder uit elkaar.

Slide 10 - Tekstslide

Lichtstralen zijn niet zichtbaar. In tekeningen willen natuurkundigen toch lichtstralen weergeven. Vul de juiste woorden in.
Lichtstralen teken je altijd als A...……………..lijnen.
Een pijlpunt teken je B …………………….van de lijn.

Slide 11 - Open vraag

Voorwerpen die zelf geen licht geven
De meeste dingen om je heen geven zelf geen licht. Je kunt ze alleen zien wanneer ze verlicht worden. Het licht dat op het voorwerp valt, wordt dan in alle richtingen teruggekaatst. In de natuurkunde zeg je dan dat het licht diffuus teruggekaatst wordt. Je ziet het voorwerp als een deel van dit teruggekaatste licht in je ogen valt.

Slide 12 - Tekstslide

Kies het goede woord.
Hoe groter de afstand tot de lichtbron,
des te …………..is het licht.

Slide 13 - Open vraag

Het licht dat op een voorwerp valt, wordt in alle richtingen teruggekaatst. Je ziet het voorwerp wanneer een deel van dit teruggekaatste licht in je ogen terechtkomt.
Hoe noem je deze terugkaatsing?
Deze terugkaatsing noem je...……………………………...

Slide 14 - Open vraag

Van wat voor type weerkaatsing is dit een voorbeeld?
A
Diffuus
B
Spiegel

Slide 15 - Quizvraag

Je ziet de voetbal als een deel van het teruggekaatste licht in je ogen valt.

Slide 16 - Tekstslide

Een bal is geen lichtbron. Toch zie je de bal.
Kruis de juiste bewering aan.
A
Ieder voorwerp zend een klein beetje licht uit. Een deel van dit licht komt in je ogen terecht.
B
Het licht dat op de bal valt, wordt in alle richtingen teruggekaatst. Een deel van dit licht komt in je ogen terecht.
C
Je ogen zenden licht uit. Een deel ervan komt op de bal terecht. en wordt in alle richtingen teruggekaatst. Een deel van dit licht komt in je ogen terecht.

Slide 17 - Quizvraag

Een voorwerp dat zelf geen licht geeft, kaatst licht diffuus terug.
Wat is de betekenis van 'diffuse terugkaatsing'?
A
terugkaatsing in alle richtingen
B
terugkaatsing in één richting

Slide 18 - Quizvraag

De maan
De maan geeft zelf geen licht. Je kunt de maan zien doordat die het licht van de zon terugkaatst. Wanneer de verlichte kant van de maan naar je toegekeerd is, zie je een volle maan. Maar als de donkere kant van de maan naar je toegekeerd is, zie je niets.

Slide 19 - Tekstslide

Schaduwbeelden maken
Als een voorwerp het licht van de lichtbron tegenhoudt, ontstaat er een schaduw. Dat is een gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen 
 

Schaduw ontstaat als licht wordt tegengehouden.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Omdat licht langs rechte lijnen beweegt, kun je op een eenvoudige manier de schaduw van een voorwerp tekenen.   

1 Teken de lichtstralen die net niet door het voorwerp tegengehouden worden (de ‘randstralen’).   

2 Kleur het gebied achter het voorwerp dat tussen de twee randstralen in ligt. Dit is het gebied waar het licht niet rechtstreeks kan komen: het schaduwgebied.
Zo teken je de schaduw van een voorwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Kernschaduw en halfschaduw
Als een voorwerp door één klein lampje wordt verlicht, krijg je een duidelijk schaduwbeeld. De overgang van licht naar donker is scherp. Als een voorwerp door twee lampjes wordt verlicht, ontstaan er twee schaduwbeelden. 
 

De schaduw van een hand die door twee lampjes wordt verlicht.

Slide 23 - Tekstslide

Bekijk de afbeelding.
Wat is in deze afbeelding met rode pijlen getekend?
A
de buitenste lichtstralen die een lamp uitzendt
B
de eerste lichtstralen die worden tegengehouden door de auto
C
de lichtstralen die net niet worden tegengehouden door de auto
D
het gebied

Slide 24 - Quizvraag

Als een kamerplant voor een lamp staat, dan ontstaat achter de plant een schaduw op de muur. Vul de juiste woorden in.
Als je de lamp dichter naar de plant beweegt,
dan wordt de schaduw A...………….
Als je de plant verder van de lamp beweegt, dan wordt de schaduw B...…………….

Slide 25 - Open vraag

Bekijk de afbeelding.
Hoe noem je de lichtstralen die als rode pijlen zijn getekend?
Deze lichtstralen noem je de...………………….

Slide 26 - Open vraag

Op de plaats waar die beelden over elkaar heen vallen, is de schaduw het donkerst. Dit noem je de kernschaduw. Het licht van de twee lampjes kan hier niet komen.  
Links en rechts van de kernschaduw zie je een lichtere halfschaduw. Hier kan het licht van het ene lampje wel komen, maar van het andere lampje niet. 
Zo ontstaan kernschaduw en halfschaduw.

Slide 27 - Tekstslide

Je moet een werkblad verlichten waarop allerlei soorten gereedschap gebruikt worden.
Welke verlichting is daarvoor het meest geschikt?
A
één leeslamp
B
twee leeslampen naast elkaar
C
één natriumlamp
D
een TL-buis

Slide 28 - Quizvraag

Een tafel wordt verlicht door twee hanglampen. Als je je hand boven de tafel houdt, zie je verschillende schaduwen.
Hoe noem je de donkere schaduw in het midden?
Dit noem je de ............….........schaduw.

Slide 29 - Open vraag

Halfschaduw
Kernschaduw

Slide 30 - Tekstslide

In de figuur zie je dat een langwerpige lichtbron op een tafel schijnt. Er ontstaan twee soorten schaduw.
Vul de juiste woorden in.
In de figuur is het donkere gedeelte de. A ..………………..
Het lichte gedeelte in de figuur is de B...……………………….


Slide 31 - Open vraag

Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf 7.1 en maak de online opdrachten 
Hoe: helemaal stil! muziek mag in! 
Hulp: Geen 
Tijd:  ???? minuten lang 
Huiswerk: opgave 1 tm 16van paragraaf 7.1 
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 32 - Tekstslide

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quizvraag

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

Klopt de schaduw?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quizvraag