Landstede Groep

A2 Taaltraining Frans 11 fêtes, subjonctif, -même/tout seul, aanwijz. vnw zelfst. gebruik

Devoirs du Chapitre 10 partie 2
WB ex. 19 à 25 pages 108-111
Extra WB ex. 26 p. 111 (lire le texte Tekstboek page 95)
Apprendre TB page 96

1 / 96
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransEnseignement Professionnel

In deze les zitten 96 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Devoirs du Chapitre 10 partie 2
WB ex. 19 à 25 pages 108-111
Extra WB ex. 26 p. 111 (lire le texte Tekstboek page 95)
Apprendre TB page 96

Slide 1 - Tekstslide

Chapitre 11 Fêtes et spectacles
Parler des fêtes traditionnelles TB page 7

Slide 2 - Tekstslide

11A Que la fête commence !
Parler des fêtes traditionnelles TB 1abc, 2ab, 6abc  p. 98-100
Grammaire: subjonctif TB 3ab, 4ab, 5ab page 99


Slide 3 - Tekstslide

Vocabulaire 'Fêtes et jours fériés' TB page 174

Slide 4 - Tekstslide

Les fêtes importantes en France

Slide 5 - Tekstslide

Les dominos
Voici des fêtes / festivals / jours fériés
dans des pays francophone.

Par paires, Associez l'image avec la description !

Slide 6 - Tekstslide

subjonctif 

Slide 7 - Tekstslide

Avez-vous déjà entendu du mode "le subjonctif"?
oui
non

Slide 8 - Poll

Wat is de subjonctif?
Uitgangen van de subjonctif

Slide 9 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de Subjonctif ?
     Hoofdzin                 que                     bijzin
 

1. wil of wens   
2. noodzaak
3. gevoel                                                   subjonctif
4. twijfel
5. (on)mogelijkheid

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Wanneer gebruiken we de subjonctif?


Slide 11 - Tekstslide

1.1 Wanneer gebruiken we de subjonctif?


Let op: na andere voegwoorden zoals parce que en après que volgt geen subjonctif!

Slide 12 - Tekstslide

2. Hoe vormen we de subjonctif? (onregelmatige ww'en)


je
tu
il
nous
vous
ils
être
sois
sois
soit
soyons
soyez
soient
avoir
aie
aies
ait
ayons
ayez
aient
pouvoir
puisse
puisses
puisse
puissions
puissiez
puissent
faire
fasse
fasses
fasse
fassions
fassiez
fassent
aller
aille
ailles
aille
allions
alliez
aillent

Slide 13 - Tekstslide

Vorming van de subjonctif

Slide 14 - Tekstslide

Subjonctif: ww -er

Slide 15 - Tekstslide

Subjonctif regelm. ww op -er
que je parle
que tu parles
qu'il parle
que nous parlions
que vous parliez
qu'ils parlent
Subjonctif regelm. ww  op -ir
que je finisse
que tu finisses
qu'il finisse
que nous finissions
que vous finissiez
qu'ils finissent 

Slide 16 - Tekstslide

Le subjonctif, regelmatige vorm

Slide 17 - Tekstslide

subjonctif - verbes irréguliers
  1. que nous soyons
  2. qu'il fasse
  3. qu'ils aient
  4. qu'elle aille
  5. que je vienne
  6. que je puisse
  7. qu'on sache
  8. qu'ils veuillent
infinitif
  1. être
  2. faire
  3. avoir
  4. aller
  5. venir
  6. pouvoir
  7. savoir
  8. vouloir

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Il est possible que l'infirmier te [faire] vacciner
A
subjonctif
B
pas de subjonctif

Slide 21 - Quizvraag

Je doute qu'il [vouloir] manger
A
subjonctif
B
pas de subjonctif

Slide 22 - Quizvraag

Nous voulons nous lever bien que nous [être] malades.
A
subjonctif
B
pas de subjonctif

Slide 23 - Quizvraag

Je prends une tartine avant que je quitte la maison

A
subjonctif want na 'wil/ wens'
B
subjonctif want na 'avant que'
C
geen subjonctif want geen 'wil / wens'
D
geen subjonctif want 'je quitte' = présent

Slide 24 - Quizvraag

Waarom is de subjonctif gebruikt?
Omdat in de hoofdzin een ... wordt uitgedrukt.
A
wil / wens
B
twijfel
C
mening
D
noodzaak

Slide 25 - Quizvraag

C'est impossible que vous ayez raison
A
geen subjonctif want vous ayez
B
geen subjonctif want 'c'est impossible'
C
subjonctif want 'raison'
D
subjonctif want 'c'est impossible'

Slide 26 - Quizvraag

Quel verbe n'est pas accompagné d'un subjonctif?
A
préférer que
B
souhaiter que
C
espérer que

Slide 27 - Quizvraag

Dans quelle phrase n'allons nous PAS utiliser un subjonctif
A
Je doute que....
B
Je ne doute pas que ...
C
Je crains que....
D
Je pense que...

Slide 28 - Quizvraag

Na welk ww in de hoofdzin, gebruik je GEEN subjonctif in de bijzin?
A
je veux que...
B
j'espère que ....
C
Il est possible que ...
D
Je doute que ....

Slide 29 - Quizvraag

Na welk ww in de hoofdzin, gebruik je GEEN subjonctif in de bijzin?
A
Je désire que ...
B
Je souhaite que ...
C
il est vrai que ....
D
Il est nécessaire que ...

Slide 30 - Quizvraag

Na welk signaalwoord komt altijd de subjonctif?
A
pourvu que
B
parce que
C
comme
D
d'ailleurs

Slide 31 - Quizvraag

Na welk signaalwoord komt GEEN subjonctif?
A
avant que
B
à condition que
C
bien que
D
autant que

Slide 32 - Quizvraag

Subjonctif
Imparfait
Présent
nous pensions
nous conduisons
tu peignes
ils soient
vous avez

Slide 33 - Sleepvraag

Pour former le subjonctif on utilise le radical de...
A
l'imparfait
B
l'indicatif présent
C
le futur simple
D
le conditionnel présent

Slide 34 - Quizvraag

elle parle
A
présent
B
subjonctif
C
présent en subjonctif

Slide 35 - Quizvraag

Il est essentiel que tu ..... la théorie du subjonctif
A
lire
B
lize
C
lise
D
lises

Slide 36 - Quizvraag

geef de subjonctif van prendre - nous
A
que nous prenons
B
que nous prenions
C
que nous prennons
D
que nous prennions

Slide 37 - Quizvraag

Gebruik van de subjonctif:
il faut qu'on ..............un truc ensemble
A
fasses
B
fas
C
fait
D
fasse

Slide 38 - Quizvraag

Geef de subjonctif van prendre - il
A
qu'il prend
B
qu'il prene
C
qu'il prenne
D
que il prene

Slide 39 - Quizvraag

geef de subjonctif van mettre - je
A
que je mettes
B
que je metre
C
que je mettre
D
que je mette

Slide 40 - Quizvraag

Elles (avoir subjonctif)
A
ait
B
ayons
C
aies
D
aient

Slide 41 - Quizvraag

geef de subjonctif van être - ils
A
qu'ils sont
B
qu'ils soit
C
qu'ils soient
D
qu'ils sois

Slide 42 - Quizvraag

Quelle est la conjugaison de ‘savoir’ au subjonctif à la 2e pers. pluriel?
A
Nous saillons
B
nous saillions
C
nous sachons
D
nous sachions

Slide 43 - Quizvraag

Ik kan de subjonctif herkennen
😒🙁😐🙂😃

Slide 44 - Poll

ik snap hoe ik de subjonctif toe moet passen
😒🙁😐🙂😃

Slide 45 - Poll

Extra oefenen met de video

Quiz #6 Subjonctif

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

La même 

Slide 48 - Tekstslide

Quel est la bonne traduction de "même?"
(J'écris mes chansons moi-même)
A
zeldzaam
B
zelf

Slide 49 - Quizvraag

Vertaal: soi-même
A
zelfs
B
dezelfde
C
zichzelf
D
hetzelfde

Slide 50 - Quizvraag

"de même" betekent...
A
op dezelfde manier
B
zelfs
C
bovendien
D
daarnaast

Slide 51 - Quizvraag

Traduis: tout de même

Slide 52 - Open vraag

Vertaal 'même pas'

Slide 53 - Open vraag

traduis: quand même

Slide 54 - Open vraag

Wat is de functie van het signaalwoord:

quand même
A
tegenstelling
B
gevolg
C
conclusie
D
doel

Slide 55 - Quizvraag

ALLE :
TOUT/TOUTE/TOUS/TOUTES




Verwerk de eerste slides in je aantekeningenschrift
Daarna check je of les 1 en 2 af zijn. 
Tout heeft vier vormen:
mannelijk enkelvoud = tout
vrouwelijk enkelvoud = toute
mannelijk meervoud = tous
vrouwelijk meervoud = toutes

Slide 56 - Tekstslide

11A WB exercices
Vocabulaire de communication WB 1, 2ab pages 113
Gram.: subjonctif, 'tout seul/lui-même' WB 3, 4ab, 5, 6, 7, 8, 9, 10

Slide 57 - Tekstslide

11B Festivals et spectacles
Exprimer des souhaits, soucis et regrets TB 1, 2ab page 101
Gram.: aanwijzend vnw zelfstandig gebruikt TB 3ab, 3a
S'informer sur des spectacles TB 4abcd, 5ab, 6, 7ab p. 102-103




Slide 58 - Tekstslide

Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 59 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
Aide: 
Het aanwijzend vnw

Slide 60 - Tekstslide

Aaanwijzend vnw
Ce: mannelijk aanwijzend voornaamwoord
Cette: vrouwelijk aanwijzend voornaamwoord
Ces: meervoudig aanwijzend voornaamwoord
Cet: mannelijk aanwijzend voornaamwoord voor woorden met een klinker of h

Slide 61 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord met zelfstandig naamwoord 
(démonstratifs + substatifs)
Exemples:
ce garçon
cet homme
cette fille
ces garçons
ces filles
Aanwijzend voornaamwoord zonder zelfstandig naamwoord
(démonstratifs sans substantifs)
Exemples:
celui        (celui -ci / celui-là)
celle        (celle-ci/ celle-là)
ceux        (ceux-ci/ceux-la)
celles     (celles-ci/celles-là)

Slide 62 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikt
Het aanwijzend voornaamwoord kan ook zelfstandig gebruikt worden. Het vervangt dan het zelfstandig naamwoord.

Slide 63 - Tekstslide

Vormen
mnl ev : celui                           mnl mv: ceux
vrl ev:     celle                            vrl mv: celles
vb: Tu prends mon vélo ou celui de ton frère?


Slide 64 - Tekstslide

Aanwijzend vnw= démonstratifs.
Het aanwijzend vnw kan dus ook zelfstandig gebruikt worden:
M.EV:    Voilà mon vélo et celui de mon frère.
V.EV:      Voilà ma voiture et celle de mon père.
M.MV:   Voilà mes livres et ceux de Sylvie.
V. MV:    Voilà mes idées et celles de Laurent.

Slide 65 - Tekstslide

Explication
Kijk naar het zelfstandig naamwoord waarnaar het aanwijzend voornaamwoord verwijst:

Is het zelfstandig naamwoord:
Mannelijk enkelvoud --> celui
Mannelijk meervoud --> ceux
Vrouwelijk enkelvoud --> celle
Vrouwelijk meervoud --> celles

Slide 66 - Tekstslide

Slide 67 - Tekstslide

Dichtbij of ver weg?
Het Frans maakt geen onderscheid tussen dichtbij of ver weg met de aanwijzende voornaamwoorden. Je kan er wel nadruk aan geven met de toevoeging -ci (dichtbij) of -là (ver weg) achter het zelfstandig naamwoord.
vb. Tu aimes cette voiture-là ou cette voiture-ci?

Slide 68 - Tekstslide

Slide 69 - Tekstslide

Slide 70 - Tekstslide

Slide 71 - Tekstslide

Slide 72 - Tekstslide

Slide 73 - Tekstslide

Slide 74 - Tekstslide

Slide 75 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord zonder zelfstandig naamwoord. Wat zijn de gevallen
A
(celui/celle/celles/ceux)+ de/des
B
(celui/celle/celles/ceux)+ qui/que
C
(celui/celle/celles/ceux)+ ci / là
D
geen van deze opties

Slide 76 - Quizvraag

.....chien est à toi?
A
ce
B
celui

Slide 77 - Quizvraag

Tu vois ce livre? C'est _____ de ma mère.
A
ce
B
celui

Slide 78 - Quizvraag

Tu connais ..... garçon?
A
ce
B
celui

Slide 79 - Quizvraag

Voici mon chien et ....... de mon père
A
celle
B
ce
C
celui
D
cet

Slide 80 - Quizvraag

Mon vélo et ... de ma soeur.
A
celui
B
ceux
C
celle
D
celles

Slide 81 - Quizvraag

Mes chiens et ... de mes voisins
A
celui
B
ceux
C
celle
D
celles

Slide 82 - Quizvraag

Voilà les chaises de la salle A et ................ de la salle B.
A
celui
B
celle
C
ceux
D
celles

Slide 83 - Quizvraag

Voilà ma maison et ................ de mes grands-parents.
A
celui
B
celle
C
ceux
D
celles

Slide 84 - Quizvraag

Quelles bananes (vr/mv) veux-tu?
.......-ci ou ....-là?
A
ceux / ceux
B
celle/ celle
C
celles/ celles
D
celui/ celui

Slide 85 - Quizvraag

11B WB exercices
Acheter des billet pour un concert WB 11, 12, 13, 15 page 116
Grammaire: aanwijzend vnw zelfstandig gebruik WB 14ab, 17
Exprimer des souhaits et parler de cinéma WB 16, 18, 19ab, 20

Slide 86 - Tekstslide

ce
cet
celle
ces
celui
celle
celles
ceux
zonder zelfstandig naamwoord
met zelfstandig naamwoord

Slide 87 - Sleepvraag

C'
CE
CELLES
CELUI
Singulier masculin
Singulier féminin
Pluriel masculin
Pluriel féminin
CELLE
CEUX

Slide 88 - Sleepvraag

Quelles pommes est-ce qu'on achète ?
CELUI-Là
CELLE-Là
CEUX-Là
CELLES-Là

Slide 89 - Sleepvraag

Vous préférez quelle couleur ?
CELUI-Là
CELLE-Là
CEUX-Là
CELLES-Là

Slide 90 - Sleepvraag

il faut faire quels exercices ?
CELUI-Là
CELLE-Là
CEUX-Là
CELLES-Là

Slide 91 - Sleepvraag

Tu as lu l'article dans quel journal ?
CELUI-Là
CELLE-Là
CEUX-Là
CELLES-Là

Slide 92 - Sleepvraag

De tous les styles de musique, ...... que je préfère sont le rap et le rock n'roll.
CEUX
CELUI
CELLE
CELLES

Slide 93 - Sleepvraag

...... qui n'a jamais manqué d'argent, ne peut comprendre.
CEUX
CELUI
CELLE
CELLES

Slide 94 - Sleepvraag

Devoirs du Chapitre 11 partie 1
Faire les exercices marquées en rouge des parties 10A et 10B du TB et WB. 
Apprendre TB page 106

Slide 95 - Tekstslide

Devoirs du Chapitre 11 partie 2
WB ex. 21 à 27 pages 120-123
Extra WB ex. 28 p. 123 (lire le texte Tekstboek page 105)
Apprendre TB page 106

Slide 96 - Tekstslide