Landstede Groep

V3 - herh. Spelling H1 t/m 5

Welkom V3L! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
  • leesboek
  • NN + schrift
  • agenda en etui
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom V3L! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
  • leesboek
  • NN + schrift
  • agenda en etui

Slide 1 - Tekstslide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 25 maart:
Leren Spelling (ww) H1 t/m 5

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
Spelling (ww) H1 t/m 5

Aan het eind van de les:
  • weet welke theorie je moet leren;
  • weet je welke theorie je al beheerst en welke theorie je nog lastig vindt.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht deze les
Vragen over de stof?

Zo nee, kies uit:
  • lezen in je leesboek;
  • maak een samenvatting van Spelling (ww)Hf. 1 t/m 5; 
  • oefen werkwoordspelling via CambiumNed; 
  • oefenen via NN Online.

timer
30:00

Slide 5 - Tekstslide

Spelling H1: 
Trema, apostrof, accenten en cedille

Slide 6 - Tekstslide

Trema
  • om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen worden uitgesproken: kopiëren (maar: gekopieerd), creëren, beëindigen
  • in sommige leenwoorden: fröbelen, conciërge

Let op: in samenstellingen geen trema, maar een koppelteken

Slide 7 - Tekstslide

Apostrof
  • als weglatingsteken: 's nachts, 's morgens, Lars' scooter
  • om uitspraakproblemen te voorkomen bij: i(k) (h)ou (v)a(n) y(s)   baby's, Hanna's, accu's
  • in verkleinwoorden en meervouden van cijfer- en letterwoorden: A4'tje, pc's, dvd'tje
  • in verkleinwoorden op-y, voorafgegaan door een medeklinker: baby'tje

Slide 8 - Tekstslide

Accenten
  • accent aigu: logé, soirée, café
  • accent grave: barrière, crèche, fin de siècle
  • accent circonflexe: enquête, crêpe

om klemtoon aan te geven, accent aigu: dé manier om rijk te worden, een héél mooie auto

Slide 9 - Tekstslide

Cedille
  • het 'kronkeltje' onder de c: ç
  • zorgt ervoor dat de c als s klinkt voor een a, o of u: Curaçao, garçon
  • in alle andere gevallen klinkt de c als k: caravan, decor

Slide 10 - Tekstslide

Waarom is er wel een apostrof nodig in Mariska’s broertje en niet in Marijkes zusje?

Slide 11 - Open vraag

Neem de woorden over en plaats zo nodig een trema.
geinteresseerd
goeiig
ministeriele
curacao

Slide 12 - Open vraag

ê
é
è
accent aigu 
accent grave
accent circonflexe

Slide 13 - Sleepvraag

Spelling H2: 
Met of zonder -n

Slide 14 - Tekstslide



  • mensen
  • zelfstandig gebruikt

Slechts weinigen zijn daarvan op de hoogte.

Maar weinige              klanten .....




  • betrekking op zaken of dieren
Vele (diersoorten) worden bedreigd.

  • bijvoeglijk gebruikt
enkele leerlingen

MAAR: Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden wel met -n:


Telwoorden met -en

Telwoorden met -e

Slide 15 - Tekstslide

Met of zonder -n?
Maar:
  • tientallen, duizenden, honderden, miljoenen etc.

Er wonen miljoenen mensen in Nederland.
Hoeveel dieren daar leven? Ik denk miljarden.

Slide 16 - Tekstslide

Telwoorden als tientallen, honderden, (tien)duizenden en miljoenen hebben altijd een -n, behalve als ze zaken aanduiden.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

[Sommige|Sommigen] van die schilderijen vind ik bijzonder angstaanjagend.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 18 - Quizvraag

Veel mensen houden van lezen, maar slechts [enkele|enkelen] kiezen voor literaire romans.
A
enkele
B
enkelen

Slide 19 - Quizvraag

In dit verpleeghuis wonen alleen maar [hoogbejaarde|hoogbejaarden].
A
hoogbejaarde
B
hoogbejaarden

Slide 20 - Quizvraag

Onze hond kreeg zes jongen, waarvan de [kleinste|kleinsten] helemaal zwart waren.
A
kleinste
B
kleinsten

Slide 21 - Quizvraag

Spelling H3: 
Getallen

Slide 22 - Tekstslide

Getallen in letters
Letters:
  • hele getallen van één tot en met twintig: vier;
  • tientallen tot honderd: vijftig;
  • honderdtallen tot duizend: achthonderd;
  • duizendtallen tot twaalfduizend: zesduizend;
  • honderdduizend, miljoen, miljard en biljoen: negenhonderdduizend;




Slide 23 - Tekstslide

Getallen in cijfers
Cijfers:
  • getallen boven de twintig: 88 miljoen, 23;
  • maten, gewichten, data, exacte tijdstippen, e.d.: 7 meter, 19 kilo, 30 januari.




Slide 24 - Tekstslide

Uitzonderingen
LET OP:
  • Breuken schrijf je los: een vierde: 1/4, behalve in een samenstelling: eenderdeminderheid 
  • Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van woorden en cijfers wordt. 
  • Bij grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en letters: 22 duizend
  • Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters een trema: drieënhalf




Slide 25 - Tekstslide

Voor hele getallen van één tot en met twintig gebruik je [cijfers|letters].
A
cijfers
B
letters

Slide 26 - Quizvraag

Neem de zin over en verander waar nodig de cijfers en getallen in woorden.

Vroeger deden kinderen hun 1e communie op hun 12e, maar tegenwoordig doen ze dat al met een jaar of 8.

Slide 27 - Open vraag

Neem de zin over en verander waar nodig de cijfers en getallen in woorden.
De 4 jongens hebben in 1½ uur 40 kilometer gefietst, waarvan ieder ¼ deel op kop reed.

Slide 28 - Open vraag

Spelling H4: 
Woorden korter schrijven

Slide 29 - Tekstslide

Op welke manier kan je woorden korter schrijven? 

Slide 30 - Tekstslide

Woorden korter schrijven
Het is fijn om soms woorden af te korten of korter op te schrijven. Er zijn vijf manieren waarop je woorden of woordgroepen korter kunt schrijven. 
  • afkorting: e.d.
  • letterwoord: pin
  • initiaalwoord: btw
  • verkorting: wifi 
  • symbool: ml 

Tip: leer deze manieren uit je hoofd met behulp van (m.b.v.) een voorbeeld.

Slide 31 - Tekstslide

Afkorting
Een afkorting (Z.M. > Zijne Majesteit):
  • is een weergave van een woord of woordgroep met een beperkt aantal letters; 
  • spreek je uit als het oorspronkelijke woord;
  • schrijf je met een of meer punten;
  • schrijf je met een hoofdletter als deze ook in het oorspronkelijke woord voorkomt.

Slide 32 - Tekstslide

Letterwoord
Een letterwoord (havo > hoger algemeen voortgezet onderwijs):
  • bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep;
  • spreek je uit als een woord;
  • schrijf je zonder punten; 
  • schrijf je met hoofdletters als deze ook in het afgekorte woord voorkomt.

Slide 33 - Tekstslide

Initiaalwoord
Een initiaalwoord (NS > Nederlandse Spoorwegen):
  • wordt gevormd volgens dezelfde regels als een letterwoord;
  • spreek je uit als losse letters (in tegenstelling tot een letterwoord)

Slide 34 - Tekstslide

Verkorting
Een verkorting (airco > airconditioning):
  • is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen;
  • spreek je uit als een woord.

Slide 35 - Tekstslide

Symbool
Een symbool (GB > gigabyte):
  • is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta;
  • spreek je uit als het woord waar het voor staat;
  • is (inter)nationaal afgesproken;
  • schrijf je zonder punt.

Slide 36 - Tekstslide


Z.M. en e.d. zijn afkortingen.

A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Verkort de volgende woorden of woordgroepen. Zet erachter of het gaat om een afkorting, een initiaalwoord, een letterwoord, een symbool of een verkorting.
- dat wil zeggen
- groente-, fruit- en tuinafval
- hotel, restaurant, café
- zelfstandige zonder personeel

Slide 38 - Open vraag

Spelling H5: 
Lastige leestekens

Slide 39 - Tekstslide

Lastige leestekens
Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?


Komma: geeft een rust in de zin aan.
  • voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
  • tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
  • tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
  • tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
  • voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder overleed in 1973. 

Slide 40 - Tekstslide

Lastige leestekens
Dubbele punt: kondigt iets aan.
  • een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
  • een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
  • een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
  • een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer. 

Slide 41 - Tekstslide

Lastige leestekens
Puntkomma:
  • tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
  • de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
                     De opdracht is als volgt:
                         - kies een boek;
                         - schrijf een samenvatting;
                         - presenteer de samenvatting. 

Slide 42 - Tekstslide

Lastige leestekens
Aanhalingstekens:
  • bij citaten:
              'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.'
              'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.'
              'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas.

  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
  • als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen. 

Slide 43 - Tekstslide

Een dubbele punt gebruik je onder andere om een uitleg of toelichting aan te kondigen.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quizvraag

Neem de zinnen over en zet de komma’s, dubbele punten en aanhalingstekens op de juiste plaats.

1. Ik help je straks wel met je huiswerk bood mijn broer aan.
2. De leraar vroeg Weet jij hoe je het woord bureaucratisch schrijft?

Slide 45 - Open vraag

Werkwoordspelling

Slide 46 - Tekstslide



Persoonsvorm         > T.T.
                                       


                                        > V.T.

Geen persoonsvorm   >    voltooid deelwoord ('t Kofschip)
                                           >    bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
                                           >    onvoltooid deelwoord ( hele ww + -d)
                                           >    gebiedende wijs (ik-vorm)
                                           >    infinitief (hele ww)








 1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van klank 
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 47 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Zo spel je Engelse werkwoorden:
  • De ik-vorm maak je meestal door -en van het werkwoord af te halen (speechen-speech)
  • Als het woord in het Engels aan het eind een dubbele medeklinker heeft, schrijven we in het Nederlands een enkele medeklinker (softballen-softbal)
  • In de tegenwoordige tijd enkelvoud schrijf je de ik-vorm of de ik-vorm+t
  • In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je 't sexy fokschaap

Slide 48 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden  werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.

Slide 49 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Maar let wel op de uitspraak.

Slide 50 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij werkwoorden die uit het Engels komen, gebruik je de Nederlandse regels voor spelling.

joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

Slide 51 - Tekstslide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.

racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht

Slide 52 - Tekstslide

Opdracht deze les
Kies uit:
  • lezen in je leesboek;
  • maak een samenvatting van Spelling (ww)Hf. 1 t/m 5; 
  • oefen werkwoordspelling via CambiumNed; 
  • oefenen via NN Online.

timer
30:00

Slide 53 - Tekstslide



Noteer je naam. 
Schrijf op wat je de komende les wil doen, bijv.:
  • zelfstandig leren / samenvatten
  • lezen
  • extra uitleg over:........
  • extra oefenopdrachten
  • .........


H1: Trema, apostrof, accent en cedille
H2: Met of zonder -n
H3: Getallen
H4: Woorden korter schrijven
H5: Lastige leestekens
Werkwoordspelling
> Engelse werkwoorden
Inventarisatie

Slide 54 - Tekstslide