1.6 Transport van stoffen in en uit de cel [les 2]
Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Pen, potlood & notitieschrift pakken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Pen, potlood & notitieschrift pakken
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel
Je kunt uitleggen wat diffusie is en kan dit in een context plaatsen en herkennen.
Je kunt het verschil tussen actief en passief transport uitleggen en kunt voorbeelden geven.
Terugblik vorige les
Slide 2 - Tekstslide
Welke uitspraak is waar over passief transport?
A
Passief transport kost geen energie. Dit gaat van een hoge naar een lage concentratie.
B
Passief transport kost geen energie. Dit gaat van een lage naar een hoge concentratie.
C
Passief transport kost energie. Dit gaat van een hoge naar een lage concentratie.
D
Passief transport kost energie. Dit gaat van een lage naar een hoge concentratie.
Slide 3 - Quizvraag
Bij diffusie gaan deeltjes van een lage concentratie naar een hoge concentratie
A
Waar
B
Niet waar
C
Soms wel, soms niet
Slide 4 - Quizvraag
Diffusie is passief. D.w.z., het kost ons lichaam geen energie
A
Waar
B
Niet waar
C
Soms wel, soms niet
Slide 5 - Quizvraag
Diffusie
Natuurkundig verschijnsel
Deeltjes (moleculen) bewegen
Deeltjes bewegen net zolang totdat ze gelijkmatig verdeeld zijn over de ruimte
Van een hoge concentratie naar een lage concentratie
Slide 6 - Tekstslide
Twee uitspraken: 1) Het transport van water door de celmembraan kost energie 2) Het transport van koolstofdioxide vindt plaats door diffusie Welke uitspraken zijn juist?
A
1 = waar
2 = waar
B
1 = onwaar
2 = onwaar
C
1 = waar
2 = onwaar
D
1 = onwaar
2 = waar
Slide 7 - Quizvraag
Actief transport
Kost de cel energie
Meestal transport van een lage concentratie naar een hoge concentratie
Bij grotere moleculen
Speciale eiwitten in celmembraan die stoffen 'vastpakken' en aan de andere kant 'loslaten'
Slide 8 - Tekstslide
het celmembraan - fosfolipiden
semipermeabel (laat niet alle stoffen door)
hydrofiel - kan met water
hydrofoob - kan niet met water
de ionen (atomen met een + of - lading)
Slide 9 - Tekstslide
Heb je nog vragen over transport?
Slide 10 - Open vraag
Leerdoel
Je weet wat osmose is en kunt in bekende en onbekende situaties uitleggen hoe in een organisme osmose gebruikt kan worden
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
OSMOSE
Water verplaatst naar de plaats met de meeste opgeloste stoffen.
Hierdoor ontstaat er een evenwicht in concentraties
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
OSMOSE = Om de concentraties aan beide zijden van het celmembraan gelijk te krijgen zal water zich gaan verplaatsen (dmv diffusie).
Water verplaatst zich naar de plek met de hoogste concentratie opgeloste stoffen, totdat de concentraties gelijk zijn.
De plek met de hoogste concentratie stoffen heeft de hoogste osmotische waarde.
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen diffusie en osmose?
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
v
hypertonisch: hogere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
isotonisch: dezelfde concentratie opgeloste stoffen als een andere oplossing
hypotonisch: lagere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
hypertonisch: hogere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
isotonisch: dezelfde concentratie opgeloste stoffen als een andere oplossing
hypotonisch: lagere concentratie opgeloste stoffen ten opzichte van een andere oplossing
Slide 18 - Tekstslide
Osmose bij planten.
Slide 19 - Tekstslide
Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water (water met 0.0% zoutoplossing). Wat gebeurt er in de cel?
A
Water trekt de cel in dmv osmose
B
Water trekt de cel uit dmv osmose
C
Moleculen diffunderen de cel uit
D
Moleculen diffunderen de cel in
Slide 20 - Quizvraag
Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water (water met 0.0% zoutoplossing). Wat gebeurt er met de osmotische waarde van de cellen?
A
De osmotische waarde en verandert niet.
B
De osmotische waarde neemt af
C
De osmotische waarde neemt toe
Slide 21 - Quizvraag
Dierlijke cellen
Dierlijke cellen hebben geen celwand, die verschrompelen dus helemaal, of zwellen op tot ze knappen als een ballon.
Slide 22 - Tekstslide
Dierlijke cellen knappen kapot in een
A
hypertone oplossing
B
hypotone oplossing
C
isotone oplossing
Slide 23 - Quizvraag
Infuus
Een infuus bevat naast medicijnen altijd een fysiologische zoutoplossing. Dat is een oplossing met dezelfde concentratie stoffen als je lichaamscellen
Slide 24 - Tekstslide
Leg uit wat er mis zou gaan als een infuus geen fysiologisch zout, maar kraanwater (hypotoon) zou bevatten.