Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
LessonUp -Klaslokaal
LessonUp-voorbeeldlessen
Bezoek de website
menu
Lessen
Zoeken
LessonUp -Klaslokaal
Frans
Passé composé
Passé composé
Passé
composé
+ avoir + être
1 / 18
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Les van
LessonUp -Klaslokaal
In deze les zitten
18 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Passé
composé
+ avoir + être
Slide 1 - Tekstslide
Werkwoorden die in de Passé composé
met être gaan zijn:
aller, venir, arriver, partir, entrer, sortir, rentrer, retourner, rester, tomber, monter, descendre
Slide 2 - Tekstslide
Aller
Aller is één van de werkwoorden die in de passé composé met être gaan.
Slide 3 - Tekstslide
Futur proche
Maar.... aller is ook het hulpwerkwoord van de futur proche:
aller + infinitif = futur proche
Slide 4 - Tekstslide
Vertaal:
'Wij gaan blijven'
A
Nous allons rester
B
Nous sommes restés
C
Nous avons resté
D
Nous restons
Slide 5 - Quizvraag
Vertaal:
'Wij gaan'
A
Vous allez
B
Nous allons
C
Vous avez
D
Nous avons
Slide 6 - Quizvraag
Vertaal:
'Zij zijn'
A
Il est
B
Elles sont
C
Elle a
D
Ils ont
Slide 7 - Quizvraag
Vertaal:
'Jij hebt beëindigd'
A
Tu finis
B
Tu es fini
C
Tu as fini
D
Tu vas finir
Slide 8 - Quizvraag
Vertaal:
'Jouer aux échecs'
A
Dammen
B
Paardrijden
C
Schaken
D
Badmintonnen
Slide 9 - Quizvraag
Vertaal:
'Ik zwem'
A
Je fais natation
B
Je suis natation
C
J'ai de la natation
D
Je fais de la natation
Slide 10 - Quizvraag
Kies de juiste werkwoordsvorm:
nous ..........
A
choisisent
B
choisisont
C
choisissons
D
choisissez
Slide 11 - Quizvraag
Vertaal:
'Zij is gevallen'
A
Elle a tombé
B
Elle est tombé
C
Elle est tombée
D
Elle a tombée
Slide 12 - Quizvraag
Welke vraag past het best bij het antwoord:
'je vais nager'
A
Qu'est-ce que tu vas faire?
B
Tu fais quel sport?
Slide 13 - Quizvraag
Vul in:
'ils ...... du tennis'
A
vont
B
font
Slide 14 - Quizvraag
Vertaal:
'Je sors'
A
Ik winkel
B
Ik ga uit
Slide 15 - Quizvraag
Vertaal:
'Zij bloost'
A
Elle rougeur
B
Elle rougis
C
Elle rougit
D
Elle rouge
Slide 16 - Quizvraag
'Je sors vient du verbe sortir.
sortir......'
A
a un passé composé avec avoir
B
a un passé composé avec être
Slide 17 - Quizvraag
Passé composé
+ avoir + être
Slide 18 - Tekstslide