La France
1 / 28
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Waar denk jij aan als
je aan Frankrijk denkt?
je aan Frankrijk denkt?
Slide 2 - Woordweb
Wat is een cliché?
A
Een Frans gerecht
B
Een Frans drankje
C
Iets dat iedereen altijd zegt, maar niet altijd waar is
D
Een Frans gedicht
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Video
Zijn de cliché's die je net hebt
gezien altijd waar?
gezien altijd waar?
OUI
NON
Slide 5 - Poll
Wat is de hoofdstad van Frankrijk
A
Parijs
B
Grenoble
C
Bordeaux
D
Lille
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Welke beroemde beziens-
waardigheden van Parijs
heb je gezien?
waardigheden van Parijs
heb je gezien?
Slide 9 - Woordweb
Welke rivier stroomt door Parijs?
A
La Loire
B
La Seine
C
La Dordogne
D
La Garonne
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent "je t'aime"
A
Ik vind je lief
B
Ik hou van jou
C
Ik vind je leuk
D
Ik vind je aardig
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent "tu es très belle"
A
Jij bent erg leuk
B
Jij bent erg lang
C
Jij bent erg mooi
D
Jij bent erg aardig
Slide 12 - Quizvraag
Wat betekent "je suis néerlandais"
A
Jij bent Nederlands
B
Hij is Nederlands
C
Zij is Nederlands
D
Ik ben Nederlands
Slide 13 - Quizvraag
0
Slide 14 - Video
La hauteur est
A
400 mètres
B
320 mètres
C
317 mètres
D
401 mètres
Slide 15 - Quizvraag
Hoe zeg je "de jongen" in het Frans
A
le garçon
B
le monsieur
C
la garçon
D
l'homme
Slide 16 - Quizvraag
Hoe zeg je "het land" in het Frans?
A
Le pays
B
La pays
C
La ville
D
Le quartier
Slide 17 - Quizvraag
Wat betekent "je m'appelle"
A
Jij heet
B
Ik heet
C
Jij woont
D
Ik woon
Slide 18 - Quizvraag
Hoe zeg je "ik woon in Parijs" in het Frans?
A
Je m'appelle à Paris
B
J'habite à Paris
C
Tu habites à Paris
D
Il habite à Paris
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Video
Wat betekent het werkwoord "Avoir"?
Slide 21 - Open vraag
Hoe zeg je in het Frans "ik heb"?
A
Tu as
B
J'ai
C
Je suis
D
Il a
Slide 22 - Quizvraag
Hoe zeg je in het Frans "wij hebben"?
A
Nous avons
B
Nous sommes
C
Vous avez
D
Ils ont
Slide 23 - Quizvraag
Hoe zeg je in het Frans "zij hebben" (vrouwen)?
A
Elle a
B
Elles ont
C
Elle est
D
Ils ont
Slide 24 - Quizvraag
Hoe zeg je "links" in het Frans?
A
À droite
B
À gauche
C
Tout droit
D
En haut
Slide 25 - Quizvraag
Wat betekent "la soeur"
A
De dochter
B
De broer
C
De zus
D
De nicht
Slide 26 - Quizvraag
Wat betekent "le fils"?
A
De zoon
B
De dochter
C
De vader
D
De moeder