LMC Voortgezet Onderwijs

Nederlands klas 2: Thema 4, hoofdstuk 2, Voorzetsels

Doel van de les
Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin en het juiste voorzetsel gebruiken.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Doel van de les
Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin en het juiste voorzetsel gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsel
Staat voor een woord of woordgroep, bijvoorbeeld voor een zelfstandig naamwoord met lidwoord.

  • ...naast het huis.
  • ...in de boom.


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat doet een voorzetsel?
Een voorzetsel geeft vaak een plaats (waar) of een tijd (wanneer) aan.

Voorbeelden: 
  • De pen ligt op tafel. 
  • We spelen na het eten. 

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk het filmpje
Vraag na het filmpje:
Welk ezelsbruggetje (handigheidje) kun je gebruiken om de meeste voorzetsels te herkennen?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Welk ezelsbruggetje (handigheidje) kun je gebruiken om de meeste voorzetsels te herkennen?

Slide 7 - Open vraag

Voorzetsels

Slide 8 - Woordweb

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Mijn boek ligt nog op het bureau.”
A
boek
B
ligt
C
op
D
bureau

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Tijdens de wedstrijd was iedereen stil.”
A
tijdens
B
de
C
wedstrijd
D
was

Slide 10 - Quizvraag

Welk voorzetsel past in deze zin:

“... we naar school gaan, eten we eerst onze boterham op.”
A
na
B
op
C
als
D
voor

Slide 11 - Quizvraag

Welk voorzetsel past in deze zin:

“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”
A
tussen
B
in
C
achter
D
op

Slide 12 - Quizvraag

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
huis
B
tussen
C
na
D
tijdens

Slide 13 - Quizvraag

Welke van deze woorden is GEEN voorzetsel?

A
rond
B
binnen
C
vanaf
D
het

Slide 14 - Quizvraag

Dus.... je hebt twee verschillende soorten voorzetsels


voorzetsel van tijd (wanneer?)
voorzetsel van plaats (waar?)

Slide 15 - Tekstslide

Noem 3 voorzetsels van tijd

Slide 16 - Open vraag

Noem 3 voorzetsels van plaats

Slide 17 - Open vraag