LMC Voortgezet Onderwijs

M3 H3 Formules en Grafieken

 Hoofdstuk 3 Formules en grafieken
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

 Hoofdstuk 3 Formules en grafieken

Slide 1 - Tekstslide

Formules en grafieken

 * We gaan het hoofdstuk doornemen:

* Kan jij regelmaat ontdekken?
*Kan jij de richtingscoëfficiënt berekenen?
en nog meer dingen die aan bod komen

Slide 2 - Tekstslide

Is deze grafiek lineair of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quizvraag

Welk soort grafiek hoort er bij een lineaire formule?
A
Vloeiende kromme
B
Rechte lijn
C
Periodieke grafiek
D
Gebogen grafiek

Slide 4 - Quizvraag

Wat voor soort grafiek is dit?
A
Lineaire grafiek
B
Vloeiende kromme
C
Periodieke grafiek

Slide 5 - Quizvraag

Welke grafiek hoort bij een periodieke grafiek?
A
plaatje 1
B
plaatje 2
C
plaatje 3
D
plaatje 4

Slide 6 - Quizvraag

Schuif de grafieken naar de juiste plek. 1 grafiek kan je niet plaatsen!
Welke grafieken stijgt steeds langzamer
Welke grafiek stijgt steeds sneller?
Welke grafiek is periodiek?
Welke grafiek daalt steeds langzamer?
Welke grafiek stijgt steeds met dezelfde snelheid?

Slide 7 - Sleepvraag

Wat zijn variabelen in een formule
A
getallen
B
woorden en/of letters
C
letters en getallen

Slide 8 - Quizvraag

Variabelen in een woordformule
In de woordformule     
   huurprijs in euro = 15 + 5 x tijd in dagen
zijn de woorden de variabelen



Slide 9 - Tekstslide

Woordformule omzetten in formule met letters
woordformule        huurprijs in euro = 15 + 5 x tijd in dagen
wij vervangen de woorden in letters
tijd in dagen vervangen we door  t en huurprijs in euro vervangen we door h
Letterformule is dan
h = 15 + 5t  
h: huurpijs in euro
t: tijd in dagen 
=> vermeld onder de formule wat de eenheid is en het x teken 
tussen 5 en t  weglaten

Slide 10 - Tekstslide

Woordformule omzetten in formule met letters
woordformule        huurprijs in euro = 15 + 5 x tijd in dagen

Je mag zelf letters kiezen, maar kies het is makkelijk logische letters,
bijvoorbeeld de beginletter van het woord

5 x t wordt 5t, je mag het keer teken weglaten

Slide 11 - Tekstslide

Samengevat

De inkomsten van een vakkenvuller kun je berekenen met de volgende woordformule:


Dit noem je een woordformule (er staan woorden in)

Hierin zijn de woorden de variabelen.

Hier zijn de variabelen dus Inkomsten en tijd.

Daarbij horen eenheden. In dit geval euro en uren.

Formule met letters is I = 4,50t


Inkomsten in euro = 4,50 x tijd in uren

Slide 12 - Tekstslide

Welke variabelen zitten er in de formule:

Kosten in euro = 34 + 6,75 x aantal in uren
A
euro en uren
B
kosten in euro
C
kosten en aantal
D
aantal in uren

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in deze formule H = 5 + 3t
A
H en t
B
5 en 3
C
3t
D
H

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de variabelen in de formule?
A = 2500 - 25t

A
A
B
A en t
C
t
D
geen idee

Slide 15 - Quizvraag

afstand in km = 10 + 6t
Wat is de afstand als t = 0
A
10
B
16
C
6
D
0

Slide 16 - Quizvraag

Maak van deze woordformule een letterformule.
winst in euro = 5 + 3 x aantal dagen
A
w = 5 + 3a
B
w = 5 + 3 x aantal
C
winst in euro = 5 + 3t
D
w = 5 + 3t

Slide 17 - Quizvraag

timer
1:00

Slide 18 - Tekstslide

Wat is een richtingscoëfficiënt?
A
stijggetal
B
daalgetal
C
stijg- of daalgetal

Slide 19 - Quizvraag

Welk getal in de formule is de r.c.?
Hoeveelheid = 35 + 5 x aantal minuten
A
35
B
5
C
Hoeveelheid
D
aantal minuten

Slide 20 - Quizvraag

Is de grafiek die bij de formule hoort een stijgende of een dalende grafiek?
Aantal flesjes = 40 - 6 x aantal weken
A
Stijgend
B
Geen van beide
C
Dalend
D
Ik kan het niet aflezen in de formule

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de r.c. van de volgende formule:


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het begingetal van de volgende formule?


K = 3,12 - 54a
A
-3,12
B
54
C
-54
D
3,12

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het begingetal van de volgende formule?


B = 8,5t
A
8,5
B
kun je niet weten
C
1
D
0

Slide 24 - Quizvraag

Welke formule heeft als begingetal 2?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 25 - Quizvraag

Welke formule(s) heeft/hebben er een daalgetal?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 26 - Quizvraag

Geef van de formules aan of de bijbehorende grafiek een dalende of een stijgende lijn is. Sleep de formule naar het juiste vak.
Stijgende lijn
dalende lijn
b = -2a
b = a + 4
b = 25 + 2a
b = -6a + 12
b = 10 - 3a
b = 2a - 5

Slide 27 - Sleepvraag

3.3 Regelmaat 
Je gaat regelmaat ontdekken in tabellen

Bekijk eerst het uitlegfilmpje en lees daarna de theorie 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Hoe bereken of zie je de richtingscoëfficiënt in een tabel?
A
toename onder : toename boven
B
toename boven : toename onder

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

3.4 Formules maken bij een tabel

Je weet wat het begingetal van een regelmatige tabel is.
Je weet wat een richtingscoëfficiënt is.
 
Je kunt een lineaire formule maken bij een regelmatige tabel.

Slide 32 - Tekstslide

3.3/3.4: Regelmaat in tabellen en formules maken
In de tabel hiernaast zit regelmaat, regelmatige toename.
  • Er komt elk uur 3,5 liter bij.
  • De r.c. is 3,5.
  • Er is een lineair verband.
  • Om een lineaire formule te maken, gebruik je:
    variabele onder in de tabel = begingetal + r.c. X variabele boven in de tabel
  • Wat is de letterformule bij bovenstaande tabel?
  • l = 3,5 + 3,5t
    l: inhoud in liter
    t: tijd in uren

t = tijd in uren        l = inhoud in liter

Slide 33 - Tekstslide

Als er in een tabel geen regelmaat is, kan je dan een lineaire formule maken?
A
ja
B
nee

Slide 34 - Quizvraag

3.4: formules maken


Formule maken van een tabel met lineair verband:
  • Kijk welke variabelen er in de tabel staan. 
  • Onderste staat rechts van het = teken,
  • Bovenste staat aan de linkerkant van het = teken.
  • De richtingscoefficient vind je door naar de regelmaat te kijken.
  • Het begingetal vind je door onder de 0 te kijken in de tabel.
  • Vergeet niet bij een letterformule de variabelen te verklaren, zie vb.

Slide 35 - Tekstslide

Hoe bereken of zie je de richtingscoëfficiënt in een tabel?
A
toename onder : toename boven
B
toename boven : toename onder

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het
begingetal?
A
60
B
40
C
20
D
Dat kan je niet weten!

Slide 37 - Quizvraag

Terugblik 3.3/3.4
  • Zit er regelmaat in de tabel hiernaast?
  • Om dit beter te kunnen zien,
    gebruiken we de deling:
    Toename onder : toename boven
  • Elke keer hetzelfde antwoord? Ja, uitkomst is de r.c. (richtingscoëfficiënt)
    En spreken we van een lineair verband.
  • We maken de formule:
    variabele onder in de tabel = begingetal + r.c. x variabele boven in de tabel

Slide 38 - Tekstslide

Maak van alle onderdelen en bestaande formule
variabele onder in de tabel
Begingetal
r.c.
=
+
x
variabele boven in de tabel

Slide 39 - Sleepvraag

Paragraaf 3.5 Formule bij een grafiek

Je gaat een formule maken van een lineair verband
De grafiek van een lineair verband is een rechte lijn

Bekijk eerst het uitlegfilmpje

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Video

Ik wil bij een grafiek een formule schrijven. Waarmee begint de formule?
A
variabele bij de horizontale as
B
variabele bij de verticale as
C
Begingetal
D
Stijg- of daalgetal

Slide 42 - Quizvraag

Lineaire formule
In een lineaire formule hebben we een begingetal (kan ook 0 zijn) en een richtingscoefficient (afgekort r.c.). De r.c. wordt soms ook daalgetal of stijggetal genoemd.

Het begingetal is het vaste bedrag in de formule, 
de r.c. het getal voor de variabele.

Slide 43 - Tekstslide

Maak van alle onderdelen en bestaande formule
variabele verticale as
Begingetal
r.c.
=
+
x
variabele horizontale as

Slide 44 - Sleepvraag

Wat is het begingetal bij deze grafiek?
A
500
B
0
C
100
D
5

Slide 45 - Quizvraag

Wat is de richtingcoëfficiënt bij deze grafiek?
A
400
B
100
C
-100
D
-500

Slide 46 - Quizvraag

Welke formule past bij deze grafiek?
A
b = 25t - 75
B
b = 75 - 25t
C
b = 25 + 75t
D
b = 75 + 25t

Slide 47 - Quizvraag

Grafieken met dezelfde richtingscoëfficiënt zijn/hebben:
A
Snijdend
B
Evenwijdig
C
Hetzelfde beginpunt op de x-as
D
Hetzelfde beginpunt op de y-as

Slide 48 - Quizvraag

SUCCES MET HET PROEFWERK

Slide 49 - Tekstslide

Succes met het proefwerk

Slide 50 - Tekstslide