Het werkwoord 'faire' betekent: maken of doen. Dit is een onregelmatig werkwoord. We gaan zowel de présent als de passé composé leren.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
FAIRE
Het werkwoord 'faire' betekent: maken of doen. Dit is een onregelmatig werkwoord. We gaan zowel de présent als de passé composé leren.
Slide 1 - Tekstslide
Wat weet je nog van de termen: onregelmatig werkwoord, présent, passé composé?
Slide 2 - Woordweb
Maak een zin in het Nederlands met het werkwoord maken of doen
Slide 3 - Woordweb
Faire = doen/maken
In de présent
Je fais Ik doe/maak
Tu fais Jij doet/maakt
Il fait Hij doet/maakt
Elle fait Zij doet/maakt
Nous faisons Wij doen/maken
Vous faites Jullie doen/maken - U doet/maakt
Ils font Zij (m) doen/maken
Elles font Zij (v) doen/maken
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites
Slide 6 - Sleepvraag
je fais du foot
elle fait des crêpes
tu fais du shopping
nous faisons du cheval
ils font un vlog
vous faites les devoirs
qu'est-ce que tu fais?
Slide 7 - Tekstslide
faire
MAKEN, DOEN je fais une pizza, je fais la vaiselle
Slide 8 - Tekstslide
faire
MAKEN, DOEN je fais une pizza, je fais la vaiselle
combi met activiteit faire du cheval, faire du shopping
Slide 9 - Tekstslide
faire
MAKEN, DOEN je fais une pizza, je fais la vaiselle
combi met activiteit faire du cheval, faire du shopping
het weer il fait chaud, il fait froid, il fait beau
Slide 10 - Tekstslide
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Nous .....
A
font
B
faisons
C
faisez
D
fait
Slide 11 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Il ....
A
Faisons
B
fais
C
fait
D
font
Slide 12 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Elles ....
A
fais
B
fait
C
font
D
faites
Slide 13 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Je .....
Slide 14 - Open vraag
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Vous .....
Slide 15 - Open vraag
Vul de juiste vorm van FAIRE in. Elle .....
Slide 16 - Open vraag
Faire = doen/maken
In de passé composé
avoir + fait ( gedaan/ gemaakt J'ai fait Ik heb gemaakt/gedaan Tu as fait Jij hebt gemaakt/gedaan Il/ elle/ on a fait Hij/ zij / men heeft gemaakt/gedaan Nous avons fait Wij hebben gemaakt/gedaan
Vous avez fait Jullie hebben gemaakt/gedaan
OF u heeft gemaakt/gedaan
Ils / elles ont fait Zij hebben gemaakt
Slide 17 - Tekstslide
Welk hulpwerkwoord wordt er gebruikt bij de passé composé van faire?
Slide 18 - Open vraag
Tu _______ _______ du hockey?
A
a fait
B
as fairé
C
as fait
D
ai fairé
Slide 19 - Quizvraag
Nous _______ _______ du football.
A
avons fait
B
as fait
C
sommes fait
D
allons fait
Slide 20 - Quizvraag
Vul zelf aan: J'_______ _______ de la danse.
Slide 21 - Open vraag
Vul zelf aan: Ils ________ ________ du basket.
Slide 22 - Open vraag
Hoe kun je dit aanpakken om te leren?
Slide 23 - Woordweb
Les buts
We gaan ze even checken!
Slide 24 - Tekstslide
Ik weet wat het werkwoord maken/doen in het Frans is