LMC Voortgezet Onderwijs

hst 6 paragraaf 1 "Warmte en temperatuur"

Hst 6.1 "Warmte en temperatuur"
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hst 6.1 "Warmte en temperatuur"

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen

  • Je kunt vier elektrische warmtebronnen noemen die je in huis of op school gebruikt.

  • Je kunt het energie-stroomdiagram van een elektrische warmtebron tekenen en toelichten.

  • Je kunt berekenen hoeveel warmte een elektrische warmtebron in een bepaalde tijd levert.

  • Je kunt het verband tussen temperatuur en tijd meten/bepalen en weergeven in een diagram.

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Filmpje over warmte en temperatuur
Korte instructie H6.1
Formule: 
Q = E = P x t
P = U x I
quizvragen / open vragen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Warmtebronnen
Een warmtebron is alles waar warmte vanaf komt.
Links een paar voorbeelden.

Slide 5 - Tekstslide

Warmte berekenen

Omdat een elektrische bron alle energie omzet in warmte , kun je de hoeveelheid warmte berekenen met: Q =E = P x t


Q = Warmte in Joule

E = Elektrische energie

P = Vermogen in Watt

T = Tijd in seconde

Slide 6 - Tekstslide

  • Q = E = P x t
  • P = 1600 W
  • t = 10 min = 600 s
  • Q = 1600 x 600 = 
  •     = 960 000 J
  •     = 960 kJ

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de formule om het energieverbruik te berekenen?
A
E = P : t
B
E = t : P
C
E = P x t

Slide 8 - Quizvraag

Een lamp van 50 W brandt van 18.00 tot 21.30 uur. Bereken het energieverbruik.

P = 50 W t = 3,5 h = 12 600 s E = P x t
A
0,175 J
B
630 000 J
C
175 kWh
D
630 000 kWh

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Het symbool voor vermogen is ......
A
t
B
U
C
P
D
I

Slide 11 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting E?
A
Energieverbruik
B
Vermogen
C
Elektriciteit
D
Tijd

Slide 13 - Quizvraag

Van welke factoren hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?
A
Stroomsterkte en tijd
B
Vermogen en spanning
C
Spanning en tijd
D
Spanning en stroomsterkte

Slide 14 - Quizvraag

Bereken de warmte van een föhn die 2 minuten aan staat.

De föhn werkt op 6 A. En werkt op het elektriciteitsnet.
Bereken eerst het vermogen uit
  • 6 A, 230 V
  • P = ? W
  • P = U x I
  • P = 230 x 6 = 1380 W

  • t = 2 min = 120 s
  • Q = ? J
  • Q = E = P x t 
  • Q = 1380 x 120 = 
  •     =165 600 J  = 165 kJ

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Lees H6.1 goed door

Maak opgaven:
GT: 1 t/m 6 (p. 79)
Kader: 1 t/m 7 (p. 81)

Slide 16 - Tekstslide

Vandaag
Herhaling H6.1
Begrippen
Maken rekenopgaven!

Slide 17 - Tekstslide

  • Q = E = P x t
  • P = 1600 W
  • t = 10 min = 600 s
  • Q = 1600 x 600 = 
  •     = 960 000 J
  •     = 960 kJ

Slide 18 - Tekstslide

Energie-stroom diagram
Diagram waarin een energieomzetting wordt weergegeven:
Links soort energie die apparaat opneemt
rechts soort energie die apparaat afstaat

Slide 19 - Tekstslide

Temperatuur-tijddiagram
Temperatuur-warmtediagram

Slide 20 - Tekstslide

Warmtebron
Warmte
Elektrische energie
Energieomzetting
Soort energie waarop elektrische apparaten werken
Soort energie die door een warmtebron wordt geleverd
Verandering van de ene soort energie in een andere soort energie
Voorwerp of apparaat dat wamte levert

Slide 21 - Sleepvraag

Een elektrische frituurpan van 2400 W doet er 7,5 minuten over om de frituurolie te verhitten tot 180 °C, de temperatuur waarbij je met frituren kunt beginnen. Bereken hoeveel warmte de frituurpan in die ti jd heeft geleverd (in kJ).  (Opgave GT 4, K 7)

Gevraagd:
  • Q = ? kJ
Gegevens:
  • P = 2400 W   ;   t = 7,5 min = 7,5 x 60 = 450 s
Formule:
  • Q = E = P x t 
Uitwerking:
  • Q = 2400 x 450 = 1 080 000 J
  • Q = 1080 kJ

Slide 22 - Tekstslide

Opg K 10 en GT 5

Sia’s waterkoker doet er 1,5 minuten over om 0,5 L kraanwater aan de kook te brengen.
Hoelang duurt het voordat het water kookt als Sia de waterkoker vult:
a)  met 250 ml kraanwater?
  • 45 s 
  • de hoeveelheid is de helft en 1,5 min = 90 s, de helft van 90 s is 45 s.

b) met 1 L kraanwater?
  • 3 minuten
  • de hoeveelheid water is twee keer zo groot, dus de tijd is ook twee keer zo groot

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de rest van de opgaven van H6.1

Controleer H6.1
Lees H6.2 goed door door


Slide 24 - Tekstslide