LMC Voortgezet Onderwijs

Summery of grammar

English
- Grammar 

1 / 105
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 105 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

English
- Grammar 

Slide 1 - Tekstslide

Do you remember the present simple?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 2 - Quizvraag

Write in your own words about the present simple

Slide 3 - Open vraag

Translate.
1. John speelt altijd buiten

Slide 4 - Open vraag

Chloe _____ a book about fish. (lees)

Slide 5 - Open vraag

Present simple is:
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 6 - Quizvraag

Wat was de SHIT- rule?
A
she/ it = - S
B
He/she/it = - S
C
He/she = + S
D
He/she/it = + S

Slide 7 - Quizvraag

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij feiten en gewoontes
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 8 - Quizvraag

my mother ____ my bag every time.(draagt)

Slide 9 - Open vraag

I ____ to school every day. (loop)

Slide 10 - Open vraag

Tom ____ a new pants. (koop)

Slide 11 - Open vraag

PRESENT CONTINUOUS 

Slide 12 - Tekstslide

Do you remember the present continuous?
A
yes
B
no
C
a little bit

Slide 13 - Quizvraag

Describe the present continuous in your own words

Slide 14 - Open vraag

Present Continuous
Dad __________ (get) angry.

Slide 15 - Open vraag

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Als iets aan de gang is
B
Bij feiten en gewoontes
C
Als iets is gebeurd.

Slide 16 - Quizvraag


Present Simple vs Continuous

Slide 17 - Tekstslide


A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 18 - Quizvraag


A
Present Simple
B
Present Continuous

Slide 19 - Quizvraag

Rebecca is watching Netflix.
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 20 - Quizvraag

Present Simple or Present Continuous?
My dad ___ (work) in the office every day.

Slide 21 - Open vraag



Look! They ... (give) him a present.

Slide 22 - Open vraag


Mike.......................home. (cycle)

Slide 23 - Open vraag

Never
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 24 - Quizvraag

Always
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 25 - Quizvraag

Every week
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 26 - Quizvraag

Today
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 27 - Quizvraag

Right now
A
present simple
B
Present continuous

Slide 28 - Quizvraag

Q&A about the
Present Simple and Present Continuous

Slide 29 - Open vraag

Past tenses

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide


Past Simple

=
Verleden tijd

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked
it rains-> it raineded
they beg-> they begged

Slide 34 - Tekstslide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped
they plan - they planned

Slide 35 - Tekstslide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:
I carry- I carried
you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:
I play - I played

Slide 36 - Tekstslide

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

Slide 37 - Tekstslide

Past Simple - OWW

Er zijn geen regels voor de OWW, je moet ze uit je hoofd leren. Je pakt voor de Past Simple de 2e kolom.

see - saw - seen
come - came - come

Slide 38 - Tekstslide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 39 - Tekstslide

Wat hoort bij de past simple? 
Sleep ze naar het vak toe. 
ww+ed
oww
Tomorrow
Yesterday
ww+ing
was/were
am/is/are
Nu bezig
Afgelopen
Is gebeurd

Slide 40 - Sleepvraag

Staat de volgende zin in de past simple?
They walked home last night.
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Staat de volgende zin in de Past Simple?
We play basketball every day.
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Past Simple gaat over het verleden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 43 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Je zet -ed achter het werkwoord als je de past simple moet maken
A
waar
B
niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Je gebruikt het 1e rijtje onregelmatige werkwoorden voor de past simple.
A
waar
B
niet waar

Slide 45 - Quizvraag

She (to bring) me to the doctor's yesterday.
A
brings
B
brought
C
bringed
D
was brought

Slide 46 - Quizvraag

They (to fall) from a cliff last year.
A
fall
B
fell
C
falled
D
was falling

Slide 47 - Quizvraag

I (to catch) the last train home last night.
A
catch
B
caught
C
catched
D
was catching

Slide 48 - Quizvraag

We (to eat) three whole pizzas yesterday.
A
eat
B
ate
C
eated
D
were eating

Slide 49 - Quizvraag

I (to throw) the ball very hard during my last match.
A
threw
B
throwed
C
throw
D
was throwin

Slide 50 - Quizvraag

She (to ask) really silly questions during class yesterday.
A
asks
B
was asking
C
ask
D
asked

Slide 51 - Quizvraag

The boy (to beg) the girl to come back after they had broken up.
A
begged
B
beged
C
begs
D
was begging

Slide 52 - Quizvraag

I (to trust) you with my Phone and now you have broken it.
A
trusts
B
trust
C
was trusting
D
trusted

Slide 53 - Quizvraag

We (to start) a fire because we were cold.
A
start
B
starts
C
was starting
D
started

Slide 54 - Quizvraag

The man (to lose) his wallet in the subway yesterday.

Slide 55 - Open vraag

We (to hear) her singing last night. It sounded beautiful.

Slide 56 - Open vraag

Greg and Simone (to see) the Titanic film in 1997.

Slide 57 - Open vraag

It (to blow) the whole city up.

Slide 58 - Open vraag

I (to feel) sick after eating all that chocolate.

Slide 59 - Open vraag

The boys (to do) their chores today.

Slide 60 - Open vraag


Past continuous

=
Verleden tijd

Slide 61 - Tekstslide

Slide 62 - Video

Past Continuous
was
                                   of        +  ww   +  ing
were

He was cleaning the house.

Slide 63 - Tekstslide

Bij welke personen gebruik je 'was' en bij welke personen gebruik je 'were'?

Slide 64 - Open vraag

Past Continuous
De Past Continuous ('ing- vorm') gebruik je:
- als de handeling in de verleden tijd aan de gang was en op een bepaald moment door een andere handeling werd onderbroken;
Voorbeeld: I was screaming while we hit a roadsign

- als twee handelingen tegelijk aan de gang zijn. 
Je maakt deze door was/were + ww+ ing
Voorbeeld: While I was watching TV, I was also preparing my lunch. 

Slide 65 - Tekstslide

Past simple or Past continuous?

I was having a shower.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 66 - Quizvraag

Past simple or Past continuous?

She ate an apple yesterday.
A
Past simple
B
Past continuous

Slide 67 - Quizvraag

In een zin met de past continuous EN de past simple, onderbreekt de .............. de .................... .
A
past simple de past continuous
B
past continuous de past simple

Slide 68 - Quizvraag

Simple past
Past continuous
was cycling
were doing
cried
slept
was studying
watched
was reading

Slide 69 - Sleepvraag

past simple or past continuous:
Mary .................. at the timetable
this morning. ( look)

Slide 70 - Open vraag

Past Simple and Past Continuous
Olga ___ (play) volleyball
when she was eight years old.

Slide 71 - Open vraag

Past Simple or Past Continuous
What ___ Leo ___ (do)
when you called him yesterday?

Slide 72 - Open vraag

Past simple or Past continuous:
My sister (do) the dishes while I (watch) TV.

Slide 73 - Open vraag

Past Simple or Past Continuous (GEEN afkorting)
The internet ___ (not exist) in 1980.

Slide 74 - Open vraag

past continuous or past simple::
Jack ........... (smoke) a cigarette
when the headmaster ............. (see) him.

Slide 75 - Open vraag

VRAGEN


Slide 76 - Tekstslide

I have eaten raw chicken......
You have broken your leg yesterday
She has lived here all her life.

Slide 77 - Tekstslide

Slide 78 - Tekstslide

Hoe maak je dus de present perfect?
A
am/are/is + verleden werkwoord
B
Has/have + Verleden werkwoord
C
Has/have + tegenwoordige werkwoord
D
am/are/is + T.w werkwoord

Slide 79 - Quizvraag

Welke van de onderstaande zinnen is dus present perfect?
A
I have lost my purse
B
I lost my purse
C
I lose my purse every time

Slide 80 - Quizvraag

Maak present perfect:
I ..... eaten an apple.
A
have
B
has

Slide 81 - Quizvraag

Maak present perfect:
Peter ......... told a joke.
A
have
B
has

Slide 82 - Quizvraag

Present Perfect:
1. I _____________ my homework yet.
A
have finish
B
has finished
C
did finished
D
haven't finished

Slide 83 - Quizvraag

Present Perfect:
5. I __________ a teacher since 2002.
A
was
B
have be
C
have been
D
had be

Slide 84 - Quizvraag

Vul de present perfect in:
Martha..... her homework. (finish)

Slide 85 - Open vraag

is het al afgelopen?
nee
present perfect
(have/has volt dw)
ja
staat er in de zin
wanneer het is
gebeurd?
ja
past simple
nee
present perfect
(have/has volt dw)

Slide 86 - Tekstslide

het is nog niet afgelopen               present perfect
het is wel afgelopen                past simple     
He has played fortnite for three hours
he played fortnite yesterday

Slide 87 - Tekstslide

Slide 88 - Tekstslide

Q&A past:
Welke vragen heb je nog over de 'past'

Slide 89 - Open vraag

The Future Tense (part 1)
Part 1

Slide 90 - Tekstslide

Today

What are you going 
to do this afternoon?
Do you have anything planned?

Slide 91 - Tekstslide

What are you going
to do this afternoon?

Slide 92 - Woordweb

I am going to water my plants.

Slide 93 - Tekstslide

Make your plan into
a sentence.

Slide 94 - Woordweb

So how do you make this form of the future tense?
am
is
are
going to
ww zonder to
Mrs Rensen is going to water her plants.

Slide 95 - Tekstslide

When do you use this form of the 
future tense?
Am/are/is + going to + hele werkwoord

Iemand iets van plan is
I am going to visit my aunt. 

Als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt
Oh no! She is going to fall of her bike! 

Slide 96 - Tekstslide

I will be rich when I am older
Will

Slide 97 - Tekstslide

Wanneer gebruik je will?
Voorspelling ZONDER bewijs
I think he will win the match tomorrow.

Iets aanbieden, beloftes, aankondigingen en besluiten
The match will start in a few minutes. 

Slide 98 - Tekstslide

Slide 99 - Tekstslide

Het verschil testen
Will or going to??

Slide 100 - Tekstslide

Peter .... study History after his exams.
A
will
B
is going to

Slide 101 - Quizvraag

What are you doing next weekend?
I .... celebrate my birthday Saturday night.
A
am going to
B
will

Slide 102 - Quizvraag

Maybe I .... go home. Or maybe not. I don't know yet.
A
am going to
B
will

Slide 103 - Quizvraag

Look at the clouds! It ...... rain!
A
is going to
B
will

Slide 104 - Quizvraag

I think the Dutch team .... win the match.
A
is going to
B
will

Slide 105 - Quizvraag