LMC Voortgezet Onderwijs

Rekenen in de praktijk hst 11 geld verdienen

Rekenen in de praktijk 
                                                                     
                                                                    Hoofdstuk 11
                                                                      Geld Verdienen 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Rekenen in de praktijk 
                                                                     
                                                                    Hoofdstuk 11
                                                                      Geld Verdienen 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Les 1 

Geld Verdienen 

Slide 3 - Tekstslide

Geld Verdienen

Slide 4 - Woordweb

Je kunt op heel veel manieren geld verdienen. Je kunt klusjes doen of spullen verkopen. Je kunt extra geld verdienen voor jezelf, maar ook voor een goed doel. 
Je haalt dan geld op voor mensen die dat nodig hebben. 

Slide 5 - Tekstslide

Korting
Bij 50% korting betaal je maar de helft. 
Je kunt het bedrag in 2 delen. 
Elk deel is dan 50%

Slide 6 - Tekstslide

Jij en je broertje doen samen een klusje in huis. Jullie krijgen 50 euro. Jij krijgt de helft en je broertje ook. Wat krijg je?
A
20
B
25
C
30
D
10

Slide 7 - Quizvraag

Jij gaat samen met een vriend de auto wassen van de buurman. Jullie krijgen samen 25 euro. Hoeveel krijg je per persoon?
A
10
B
5
C
12,50
D
7,50

Slide 8 - Quizvraag

In de winkel kost die leuke broek 80 euro. Er is nu 50% korting. Hoeveel kost de broek nu?
A
50
B
40
C
30
D
70

Slide 9 - Quizvraag

Die leuke sneakers zijn eindelijk in de aanbieding. Ze zijn normaal 120 euro, maar nu is er 25% korting. Hoe duur zijn de sneakers nu?

Slide 10 - Open vraag

Zelfstandig werken
Maak opdracht 1 t/m 5 
timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken opdracht 1 t/m 5

Slide 12 - Tekstslide

Startopdracht
1. De sneakers die je graag wil kosten 100 euro. 
Je krijgt vandaag 10 % korting, hoe duur zijn ze nu? 
2. Je hebt voor het goede doel dropjes verkocht. Je hebt 40 zakjes verkocht van 2,50 per stuk. Hoeveel geld heb je opgehaald? 
3. Bij een sponsorloop haal je per gelopen rondje 1,50 op. Je rent 15 rondjes. Hoeveel geld haal je op? 

timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Les 2 

Goede Doelen 

Slide 14 - Tekstslide

Zet je computer aan
Lesson- up
Zonder muziek!
timer
4:00

Slide 15 - Tekstslide

Welke goede doelen ken jij?

Slide 16 - Open vraag

Wat geeft een gemiddelde Nederlander uit aan het goede doel?
A
100 euro per jaar
B
400 euro per jaar
C
250 euro per jaar
D
600 euro per jaar

Slide 17 - Quizvraag

Hoe kun je geld ophalen voor het goede doel?

Slide 18 - Open vraag

Zelfstandig werken 
Maak een flyer van een GOED DOEL! 
 

Slide 19 - Tekstslide

Hoe ga je dit doen?
- Open een document in word
- Zoek 1 goed doel uit, waar je iets mee hebt. 
- Maak een flyer. 

Slide 20 - Tekstslide

Wat zet je in de flyer?

 - Naam van het goede doel. 
- Wat is dit voor goed doel?
- Wat doet het goede doel met het geld?
- Waar vind ik informatie?
- Plaatjes



Slide 21 - Tekstslide

Waar moet je op letten?
- Hoofdletters en punten.
- Spelling. 
- Het moet er netjes uitzien.
- Geen losse woorden maar maak zinnen/ verslagje. 

Slide 22 - Tekstslide

timer
40:00

Slide 23 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 6 in je boek. 
timer
1:00

Slide 24 - Tekstslide

Les 3
Rekenen met aantallen

Slide 25 - Tekstslide

Startopdracht

Slide 26 - Tekstslide

Je wilt een sleuterhanger kopen. Voor 1 sleutelhanger betaal je 2 euro. Voor 10 sleutelhangers betaal je 17 euro. Hoeveel goedkoper is als je een set van 10 koopt, ten opzichte van losse sleutelhangers?

Slide 27 - Open vraag

Je loopt met je vrienden in het winkelcentrum en wilt wat drinken kopen. Voor 1 blikje drinken betaal je 2,75. Voor 4 blikjes drinken betaal je 9,75. Hoeveel geld bespaar je als je meteen 4 blikjes drinken koopt?

Slide 28 - Open vraag

Uitleg
Grotere aantallen zijn minder duur.
Als je produkten verkoopt, dan kun je ze per stuk verkopen.
Je betaalt dan voor 1 produkt.
Je kunt ze ook per set verkopen.
Dan koop je meerdere produkten samen.
Vaak is de prijs van een set............lager/ hoger? 

Slide 29 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 6, 7, 8

timer
15:00

Slide 30 - Tekstslide

Bespreken opdrachten
Bespreken opdrachten 

Slide 31 - Tekstslide

Les 4
Recepten aanpassen

Slide 32 - Tekstslide

Uitleg
Een recept is voor een bepaald aantal personen. Kook je voor meer of minder personen? Dan moet je ook meer of minder ingrediënten kopen. Je rekent uit voor hoeveel keer zoveel of zo weinig mensen je gaat koken. 

Slide 33 - Tekstslide

Recept voor 3 personen:
100 gram rijst, 200 ml melk, 1 eetlepel vanille

Hoeveel heb je nodig voor 9 personen?
A
400 gram rijst, 600 ml melk, 3 eetlepels vanille
B
300 gram rijst, 700 ml melk, 2 eetlepels vanille
C
300 gram rijst, 600 ml melk, 3 eetlepels vanille
D
400 gram rijst, 500 ml melk, 4 eetlepels vanille

Slide 34 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maak opdracht 9, 10, 11, 12 en 13 

Slide 35 - Tekstslide