LMC Voortgezet Onderwijs

Klas 4 B en C signaalwoorden

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Woorden van de week +/- 5 min
Herhaling theorie leesvaardigheid H 1 en 2  +/- 3 min
Theorie leesvaardigheid H3 +/- 3 min
Samen oefenen +/-  10 min
Zelfstandig werken +/- 30
Reflectie +/- 5 min

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Woorden van de week 

Overtuigen
Reactie
Reden
Samenvatting

Slide 4 - Tekstslide

Hoofdgedachte van een tekst H1

Het belangrijkste van een tekst kan 

in één zin samengevat worden = 
de hoofdgedachte

Let op: Het is nooit een vraag!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Hoofdzaken 
Wat in een tekst belangrijk is. Je kunt de hoofdzaken vaak lezen in de inleiding, het slot en de 1e of laatste zin  van elke alinea.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Even vooraf:
Welke signaalwoorden ken jij?

Slide 9 - Woordweb


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

 Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 10 - Quizvraag


 Hoe noem je woorden die wijzen op een 
 verband tussen zinnen of alinea’s?
 Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen

Slide 11 - Quizvraag


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
 Vraag 3 van 10
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 12 - Quizvraag


 Wat is een voorbeeld van een  
 tekstverband?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 13 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 14 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 15 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 20 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 21 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 22 - Quizvraag

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 23 - Tekstslide

Instructie
Wat: Maken opdracht 2 blz 66
Hoe: individueel
Tijd: +/- 20 min
Hulp: aantekeningen en boek
Klaar: 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Reflecteren is… 

Slide 26 - Tekstslide

Reflectie
Wat ging er deze les goed? Hoe kwam dat?
Wat ging er deze les minder goed? Hoe kwam dat? 

Slide 27 - Tekstslide