LMC Voortgezet Onderwijs

Spelling en grammatica

Spelling en grammatica
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling en grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 2 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Morgen moeten we een toets maken.

Slide 3 - Open vraag

Welke vraag stel je om het onderwerp (O) van een zin te vinden?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?

Dat boek heb ik heel snel uitgelezen.

Slide 5 - Open vraag

Wat is de PV en het onderwerp?

Gisteren heeft Dyon het restaurant gebeld voor een reservering.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de PV en het onderwerp?

Zaterdag wordt mijn oma 70 jaar!

Slide 7 - Open vraag

Het voltooid deelwoord (vd) is
A
een persoonsvorm
B
een zelfstandig naamwoord
C
een vorm van het werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin staat een voltooid deelwoord?

1. Hij verhuist naar Amsterdam.
2. Hij is naar Amsterdam verhuisd.
A
zin 1
B
zin 2

Slide 9 - Quizvraag

In deze zin staat een voltooid deelwoord.

Dat gebeurt bijna nooit.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

In deze zin staat een voltooid deelwoord.

De dokter heeft de wond op mijn been gehecht.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord.

Slide 12 - Woordweb

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van verhuizen?
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 13 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van bepalen?
A
bepaalt
B
bepaald

Slide 14 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van remmen?
A
geremd
B
geremt

Slide 15 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van schoppen?
A
geschopd
B
geschopt

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van opletten?

Slide 17 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van nakijken?

Slide 18 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van geheimhouden?

Slide 19 - Open vraag

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord van: tof?

Slide 21 - Open vraag

Als bijvoeglijk naamwoord:

branden

Slide 22 - Open vraag

Als bijvoeglijk naamwoord:

koken

Slide 23 - Open vraag

Als bijvoeglijk naamwoord:

kapot

Slide 24 - Open vraag

Als bijvoeglijk naamwoord:

moeilijk

Slide 25 - Open vraag

Als bijvoeglijk naamwoord:

verkleden

Slide 26 - Open vraag

Hoe schrijf je de samenstelling:

zon + hoed

Slide 27 - Open vraag

Hoe schrijf je de samenstelling:

hond + riem

Slide 28 - Open vraag

Hoe schrijf je de samenstelling:

ski + instructeur

Slide 29 - Open vraag