In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Introductie
Doel: ik kan de voegwoorden en, maar, want gebruiken om twee zinnen aan elkaar te verbinden.
Instructies
De leerlingen maken voor het eerst kennis met voegwoorden. Belangrijk dat je uitlegt dat voegwoorden, woorden en zinnen aan elkaar voegt of metselt. Vergelijk dit met een metselaar die de stenen van een muur aan elkaar metselt.
Aanbod
De les start met uitleg over voegwoorden. In het uitlegfilmpje komen ook andere voegwoorden aan bod. Het is niet erg dat de leerlingen al kennismaken met andere voegwoorden. Leg daarna de focus op de voegwoorden van deze les: en, maar en want.
Die worden ook extra uitgelegd op het uitlegblad dat volgt na het uitlegfilmpje.
Daarna oefen je met de leerlingen door middel van meerkeuzevragen en aan het einde kan je Kaboem spelen. Draai aan het rad en maak een zin met het voegwoord dat naar boven komt. De timer staat op 5 minuten. Leuk om dit als spel met de hele klas te spelen met beurtstokjes. Alle leerlingen moeten nadenken over het antwoord, want je weet nooit welke naam wordt getrokken met de beurtstokjes.
Doel: ik kan de voegwoorden en, maar, want gebruiken om twee zinnen aan elkaar te verbinden.
Slide 2 - Tekstslide
Bespreek het doel van deze les met je leerlingen. Wat gaan de leerlingen oefenen/leren deze les?
Wat is een voegwoord?
Een voegwoord โvoegtโ of โmetselt', woorden maar vooral zinnen (zinsdelen) aan elkaar.
Voegwoorden kun je vaak herkennen door de komma die ervoor staat, maar die hoeft er niet altijd te staan.
Slide 3 - Tekstslide
Leg uit wat een voegwoord is. Na deze slide volgen een uitlegfilmpje, uitlegkaarten en voorbeelden.
Bekijk het uitlegfilmpje op de volgende slide.
Slide 4 - Tekstslide
Bekijk het fimpje op de volgende slide.
Slide 5 - Video
Bekijk samen het uitlegfilmpje. In het uitlegfilmpje komen ook andere voegwoorden aanbod. Het is niet erg dat de leerlingen al kennismaken met andere voegwoorden. Leg daarna de focus op de voegwoorden van deze les: en, maar en want.
Bekijk samen het uitlegblad. Klik op het oogje om het uitlegblad te openen. Daarna heb je de mogelijkheid om de afbeelding te vergroten (inzoomen).
want
Voorbeeld
Ik ga niet naar het feestje, want ik ben ziek.
Uit welke twee zinnen bestaat deze zin met voegwoord want?
Ik ga niet naar het feestje.
Ik ben ziek.
Slide 7 - Tekstslide
Bespreek dit voorbeeld en vraag of de leerlingen nog een ander voorbeeld weten.
maar
Voorbeeld
Koen wil graag op ballet maar dat mag niet van zijn moeder.
Uit welke twee zinnen bestaat deze zin met voegwoord maar?
Koen wil graag op ballet.
Dat mag niet van zijn moeder.
Slide 8 - Tekstslide
Bespreek dit voorbeeld en vraag of de leerlingen nog een ander voorbeeld weten.
en
Voorbeeld
Papa en mama gaan samen op vakantie.
Papa en mama worden aan elkaar verbonden door het voegwoord en.
Slide 9 - Tekstslide
Bespreek dit voorbeeld en vraag of de leerlingen nog een ander voorbeeld weten.
Vul het goede voegwoord in.
Ik drink geen koffie, .... wel thee.
A
en
B
maar
C
want
D
of
Slide 10 - Quizvraag
Antwoord B: maar.
Ik drink geen koffie, .... daar krijg ik maagpijn van.
A
en
B
maar
C
want
D
of
Slide 11 - Quizvraag
Antwoord C: want.
Wil jij koffie ... chocolademelk?
A
en
B
maar
C
want
D
of
Slide 12 - Quizvraag
Antwoord D: of.
Ik drink geen koffie ... ook geen chocolademelk.
A
en
B
maar
C
want
D
of
Slide 13 - Quizvraag
Antwoord A: en.
Wat is een voegwoord?
Kan iemand mij vertellen wat een voegwoord is en wat een voegwoord doet?
Slide 14 - Tekstslide
Check even of leerlingen al begrijpen wat een voegwoord is en wat een voegwoord doet. Daarna ga je over op open vragen waarbij de leerlingen het voegwoord moeten opschrijven.
Vul het juiste voegwoord in.
Jean ... Peter gaan naar school.
Slide 15 - Open vraag
Antwoord: en.
De school is dicht, ... het is een vrije dag.
Slide 16 - Open vraag
Antwoord: want.
Zullen we gaan zwemmen ... zullen we gaan voetballen?
Slide 17 - Open vraag
Antwoord: of.
Maak van 2 zinnen 1 zin.
Jan drinkt koffie. Peter drinkt thee.
Slide 18 - Open vraag
Antwoord: Jan drinkt koffie en Peter drinkt thee.
Maak van 2 zinnen 1 zin.
Wil je koffie? Wil je thee?
Slide 19 - Open vraag
Antwoord: Wil je koffie of wil je thee?
kaboom
Draai het rad. Maak een zin met het voegwoord dat je draait. Elke zin levert 1 punt op. Draai je KABOEM ...? Dan ben je al je punten weer kwijt. Wie heeft de meeste punten na 5 minuten?
timer
5:00
Slide 20 - Tekstslide
Draai aan het rad en maak een zin met het voegwoord dat naar boven komt. De timer staat op 5 minuten. Leuk om dit als spel met de hele klas te spelen met beurtstokjes.
Ga aan de slag met de werkbladen.
Slide 21 - Tekstslide
Deel nu de werkbladen uit. De leerlingen gaan aan de slag met de werkbladen. Je kan de werkbladen ook als huiswerk meegeven.
Reflecteren
Slide 22 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Heb ik het doel van deze les behaald?
๐๐๐๐๐
Slide 23 - Poll
Laat de leerlingen zichzelf inscoren, vinden zij dat ze het lesdoel behaald hebben? Je kan aan de hand van de scores een kort evaluatiegesprek voeren in de klas.
Tot de volgende keer
Deze les is gemaakt door DEF@ctO. Op de vermelde bronnen na, alle rechten voorbehouden aan team DEF@ctO.