,
NTC DEF@ctO nl E.E
Ontdek Nederland(s) met DEF@ctO

Groep 7-8 | werkwoordspelling | tegenwoordige tijd

Nieuw logo
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsWerkwoordspelling+2BasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Introductie

Doel: ik ken de vormen van de werkwoorden met f/v- of z/s-wisseling in de tegenwoordige tijd.

Instructies

Aanbod
De les start met herhaling van de denkstappen voor werkwoordspelling in de tegenwoordige tijd.
Na de herhaling leg je uit dat de leerlingen bij woorden met een f/v of s/z in het midden extra moeten opletten. Deze letters veranderen namelijk.
Als je de ik-vorm opschrijft verandert de z in een s en de v in een f.

Kijk maar:
reizen - ik reis - hij reist - wij reizen
verven - ik verf - hij verft - wij verven
Met enkele openvragen wordt dit geoefend.
De les eindigt met reflectie op het doel (zie reflectieblad in de bijlage).

Onderdelen in deze les

Nieuw logo

Slide 1 - Tekstslide

Bezoek ook eens onze website
Werkwoordspelling
Doel: ik ken de vormen van de werkwoorden met f/v- of z/s-wisseling in de tegenwoordige tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Bespreek het doel van deze les met je leerlingen. Wat gaan ze oefenen/leren?
We oefenen voor de derde keer met de denkstappen die we moeten zetten om werkwoorden op de juiste manier te spellen. We hebben daar een stappenplan voor. 


Slide 3 - Tekstslide

Leg uit.
We oefenen voor de derde keer met de denkstappen die we moeten zetten om werkwoorden op de juiste manier te spellen. We hebben daar een stappenplan voor. 
Bekijk via het oogje het uitlegblad.

Slide 4 - Tekstslide

Bekijk samen het uitlegblad door op het oogje te klikken.

Dit is het hele stappenplan.
In de werkwoordspellingslessen wordt telkens een deel van het plan aangeleerd.
Bekijk via het oogje het uitlegblad.

Slide 5 - Tekstslide

Bekijk samen het uitlegblad door op het oogje te klikken.

In deze les herhalen we de tegenwoordige tijd.
We oefenen met lastige werkwoorden.

Wijs de denkstappen aan: is het werkwoord een persoonsvorm?
ja
in welke tijd moeten we het werkwoord schrijven?
tegenwoordige tijd
Kiezen we voor enkelvoud of meervoud?
kijk naar het onderwerp - dat bepaalt de vorm die je moet kiezen
is het enkelvoud dan heb je nog twee mogelijkheden:
ik-vorm / ik-vorm+t
is het meervoud dan schrijf je het hele werkwoord = wij-vorm
In de tegenwoordige tijd hebben bijna alle werkwoorden drie vormen.
Het onderwerp bepaalt dus de vorm die je moet kiezen.
ik-vorm
gebruik je voor ik en als jij achter het werkwoord staat

kijk maar:
ik loop
loop jij?
hij-vorm 
ik-vorm + t

gebruik je voor 
jij, hij, zij, het

kijk maar:
hij loopt

wij-vorm 
hele werkwoord

gebruik je voor 
wij - jullie - zij

kijk maar:
wij lopen

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit.

herhalen: geef werkwoorden en laat de leerlingen de vormen noemen die bij de tegenwoordige tijd horen van dat werkwoord.
plakken - varen - worden - vinden - praten
Herhaal dat de hij-vorm op dt kan eindigen en dat de hij-vorm géén extra t krijgt als de stam eindigt op een t.
We weten nog .......

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit.
Gebruik beide begrippen door elkaar, laat leerlingen aangeven of het ik-vorm (stam) of hij-vorm is.

ik-vorm = stam
hij-vorm= stam + t

Je moet extra goed opletten bij werkwoorden met een z of een v in het midden
bijvoorbeeld:
reizen en verven

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit.
Je moet extra goed opletten bij werkwoorden met een z of een v in het midden
bijvoorbeeld:
reizen en verven
Als je de ik-vorm opschrijft verandert de z in een s en de v in een f
Kijk maar:

reizen - ik reis - hij reist - wij reizen
verven - ik verf - hij verft - wij verven

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit.
Leer aan dat je altijd eerst de ik-vorm opschrijft en daarna de -t erachter plakt. 

Wat is de stam van 'blijven'?

Slide 10 - Open vraag

Antwoord: blijf.

Wat is de hij-vorm van 'blijven'?

Slide 11 - Open vraag

Antwoord: blijft.


Wat is de ik-vorm van 'blazen'?

Slide 12 - Open vraag

Antwoord: blaas.


Wat is de hij-vorm van 'blazen'?

Slide 13 - Open vraag

Antwoord: blaast.


Schrijf de drie vormen van de tegenwoordige tijd van: 
kiezen

Slide 14 - Open vraag

Antwoord:

kies
kiest
kiezen

Schrijf de drie vormen van te tegenwoordige tijd van: 
reizen

Slide 15 - Open vraag

Antwoord:

reis
reist
reizen

Schrijf de drie vormen van te tegenwoordige tijd van: 
leven

Slide 16 - Open vraag

Antwoord: 

leef
leeft
leven
Ga aan de slag met de werkbladen.

Slide 17 - Tekstslide

Deel nu de werkbladen uit. Let op: het werkblad met de aanduiding 'start' linksboven in de hoek, is voor de volgende les om te checken of iedereen de lesstof van deze les beheerst.

Heb je de werkbladen nog niet in je bezit? Je kan de werkbladen per fase bestellen. Mail ons: info@defact-o.nl 
Reflecteren

Slide 18 - Tekstslide

Laat de leerlingen antwoord geven op de reflectievragen.
Je kan dit mondeling doen, maar je kan er ook voor kiezen om dit te laten invullen op het reflectieblad dat als bijlage is toegevoegd. Dit blad kan daarna ook opgenomen worden in de portfoliomap.
Tot de volgende keer
Deze les is gemaakt door DEF@ctO. Op de vermelde bronnen na, alle rechten voorbehouden aan team DEF@ctO.




Slide 19 - Tekstslide

Bezoek onze website: