Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Quadraam
Ruimte voor talent
‹
Terug naar zoeken
2.3 Electriciteit in huis
2.3
Electriciteit in huis
1 / 24
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Natuurkunde
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
In deze les zitten
24 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
2.3
Electriciteit in huis
Slide 1 - Tekstslide
Planning van de les
Terugvragen paragraaf 1 en 2
Korte herhaling paragraaf 3
zelfstandig aan de slag
introductie paragraaf 4
Slide 2 - Tekstslide
Welk cijfer heb jij gehaald voor je SO?
A
lager dan een 5
B
tussen 5 en 6
C
tussen 6 en 7
D
hoger dan 7
Slide 3 - Quizvraag
Een KWh-meter meet
A
De elektrische energie verbruikt in huis
B
De power die verbruikt is in het huis
Slide 4 - Quizvraag
formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte
Slide 5 - Quizvraag
Stroomsterkte druk je uit in
A
Volt
B
Ampére
C
Ohm
D
Vermogen
Slide 6 - Quizvraag
Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quizvraag
Het energieverbruik in kilowattuur bereken je met de formule E = P ∙ t.
In welke eenheden moet je het vermogen en de tijd invullen?
A
het vermogen in kW en de tijd in minuten
B
het vermogen in W en de tijd in uren
C
het vermogen in kW en de tijd in uren
D
het vermogen in W en de tijd in minuten
Slide 8 - Quizvraag
Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW
Slide 9 - Quizvraag
Energieverbruik = vermogen x tijd.
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energieverbruik = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energieverbruik = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energieverbruik = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energieverbruik = 1 x 1.30 = 1.3 kWh
Slide 10 - Quizvraag
Welk apparaat heeft het hoogste energieverbruik per maand?
A
broodrooster
B
Vaatwasser
C
Wasmachine
D
koelkast
Slide 11 - Quizvraag
Doelen van de les
De leerling kent de principes van de huisinstallatie.
De leerling kan rekenen met de spanning, stroom en het vermogen in een huisinstallatie
De leerlingen kent de begrippen kortsluiting en overbelasting en kan deze uitleggen en toepassen.
Slide 12 - Tekstslide
Huisinstallatie
In een huisinstallatie zijn alle stroomkringen altijd parallel geschakeld.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Slide 15 - Video
Huisinstallatie
Slide 16 - Tekstslide
Overbelasting
We spreken van overbelasting
als we zoveel stroom vragen,
dat de totale stroomsterkte in
een groep boven de 16 A uitkomt.
We kijken daarbij vaak naar het totale vermogen. Een groep kan maximaal (230 V x 16 A = ) 3680 W hebben.
Slide 17 - Tekstslide
Kortsluiting
Bij kortsluiting neemt de stroom
een kortere weg (de weg van de
minste weerstand). Normaal bepaald
een apparaat in de kring hoeveel stroom
er nodig is.
Als de stroom een kortere weg kan nemen, is de weerstand vaak heel erg laag. De stroom wordt dan heel erg hoog en schakeld dan uit.
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag
HAVO:
Maak paragraaf 2.3
VWO:
Maken vraag 28, 29, 30, 31, 38, 39
Wanneer:
Nu in de les, wat niet af is doe je in de komende week
Klaar?:
kijk naar paragraaf 1 + 2. Wat kende je daar niet goed van (denk aan de SO). Zorg dat je daarvoor gaat oefenen.
Slide 19 - Tekstslide
Randaarde beschermt:
A
Het huis tegen brand
B
De mens tegen stroom
Slide 20 - Quizvraag
Randaarde zit op apparaten met:
A
Een houten omhulsel
B
Een metalen omhulsel
Slide 21 - Quizvraag
Apparaten hebben vaak een kunstof omhulsel. Dit bied bescherming voor:
A
Het huis
B
De mens
Slide 22 - Quizvraag
De aardlekschakelaar beschermt:
A
Het huis
B
De mens
Slide 23 - Quizvraag
Het is toch helemaal fout gegaan, en een huisgenoot staat onder stroom. Ik:
A
Grijp hem vast en trek hem weg van de bron.
B
Ik pak een houten bezemsteel en sla hem weg van de bron.
Slide 24 - Quizvraag