Quadraam
Ruimte voor talent

Fragewörter

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wiederholung letzter Stunde: 
Was haben wir letzte Woche gemacht? 

Slide 2 - Tekstslide

Noteer alle dingen die je nog weet van de vorige les!

Slide 3 - Woordweb

Planung dieser Woche
1. Grammatik C + D + E erklären 
C: Das Präsens von haben und sein
D: Die Zaheln bis 100
E: W-Fragewörter

Bedenk alvast even waar het over gaat :) . 

Slide 4 - Tekstslide

Grammatik C: 
Je kent ondertussen de esttenten regel, deze regel behoort tot de regelmatige werkwoorden. 

Nu bestaan er in de Duitse taal ook onregelmatige werkwoorden. Dit is de twee groep die je gaat leren. 
Haben (hebben) en sein (zijn) ga je vandaag leren. 

Slide 5 - Tekstslide

haben und sein

Slide 6 - Tekstslide

Je moet deze rijtjes uit je hoofd leren. 

Slide 7 - Tekstslide

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
habt
seid
ist
habe
bist
haben
habst
sein
hat
seine
hast
sind
bin

Slide 8 - Sleepvraag

Slide 9 - Tekstslide

D:die Zahlen bis 100

Achtet auf!


eins

sechzehn

siebzehn

dreißig

hundert

Tip: onderaan de bladzijde staat het ook in het Duits. 




Slide 10 - Tekstslide

Grammatik E: W-Fragewörter
Deze vraagwoorden helpen je om een tekst of situatie te begrijpen. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke vraagwoorden zijn er?

wie = wer

wat = was

waar = wo

waarheen = wohin

waarvandaan = woher

hoe = wie

wanneer = wann

waarom = warum

welk(e) = welche

Slide 12 - Tekstslide

Wat?
Wie?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
Waarheen?
Welke?
Hoeveel?
Waarvandaan?
Hoe?
Was?
Wer?
Wo?
Wann?
Warum?
Wohin?
Welche?
Wie viel (e)
Woher?
Wie?

Slide 13 - Sleepvraag

Beantwortet die Fragen

Slide 14 - Tekstslide

..... alt ist deine Schwester?
A
Wo?
B
Wann?
C
Wer?
D
Wie?

Slide 15 - Quizvraag

..... Brüder hast du?
A
Wann?
B
Wie viele?
C
Warum?
D
Was?

Slide 16 - Quizvraag

..... ist deine Handynummer?
A
Wer?
B
Wann?
C
Was?
D
Warum?

Slide 17 - Quizvraag

..... alt bist du?
A
Wie?
B
Wo?
C
Was?
D
Wann?

Slide 18 - Quizvraag

..... ist das? Das ist Henk, mein Vater.
A
Wie?
B
Was?
C
Wann?
D
Wer?

Slide 19 - Quizvraag

..... kommt er? Er kommt aus Stuttgart.
A
Warum?
B
Welche?
C
Wo?
D
Woher?

Slide 20 - Quizvraag

..... bist du nicht in der Schule?
A
Wohin?
B
Wie?
C
Warum?
D
Was?

Slide 21 - Quizvraag

Wat je kunt doen om extra te oefenen: 
- Schrijf zo maar even de rijtjes op (zowel esttenten, als haben en sein). 
- Laat door je ouders / broer / zus een aantal getallen opschrijven. Je kunt ze zelf controleren. 
- Maak zelf een Nederlandse vraagzin en probeer deze zin te vertalen.
- Per week leer je ook de woordjes van de woordenlijst. Je vindt per hoofdstuk de woordenlijst aan het einde van het hoofdstuk. Deze woorden hebben meestal een thema. Leer deze woorden ook per week. 
- Vanaf paragraaf 3 komen er ook zinnen bij. Leer deze ook al eerder. 
- Übung macht den Meister ! 

Slide 22 - Tekstslide

Oefenen: 
Schrijf voor zover je kunt, even het rijtje van haben / sein op. 

Leuk hé. 

Slide 23 - Tekstslide

Deze week maak je paragraaf 2
Je maakt de opdrachten online
Je leert de woordjes van paragraaf 2
Je kunt extra de woordjes herhalen van paragraaf 1

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide