Quadraam
Ruimte voor talent

GL 3 eco herhaling h3 h4

wanneer gaat je chartaal geld omlaag?
A
Je betaalt met ApplePay
B
Je betaalt met online bankieren
C
Je betaalt met briefgeld
D
Je betaalt met CreditCard
1 / 21
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

wanneer gaat je chartaal geld omlaag?
A
Je betaalt met ApplePay
B
Je betaalt met online bankieren
C
Je betaalt met briefgeld
D
Je betaalt met CreditCard

Slide 1 - Quizvraag

Je geeft geld en krijgt een bus Pringles.
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 2 - Quizvraag

De prijs van appels is gestegen, hierdoor
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
worden er meer peren verkocht
B
bakken we extra appeltaart
C
worden er meer appels verkocht
D
worden er minder appels verkocht

Slide 3 - Quizvraag

Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van chartaal geld?
A
creditcard
B
bankpas
C
biljetten
D
pinpas

Slide 6 - Quizvraag

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 7 - Quizvraag

Je zet €150 aan de kant.
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 8 - Quizvraag

Bij een hypothecaire lening is er sprake van een onderpand. Hierdoor loopt de bank minder risico.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Een lening.
A
inkomen
B
budget
C
krediet

Slide 10 - Quizvraag

Als het rentepercentage tijdens de afgesproken periode hetzelfde blijft, krijg je .....
A
Variabele rente
B
vaste rente
C
Enkelvoudige rente
D
Samengestelde rente

Slide 11 - Quizvraag


Leen je wel eens geld van iemand?
A
Ik heb nog nooit geld geleend.
B
Ik leen wel eens geld van mijn ouders.
C
Ik leen wel eens geld van een vriend of vriendin.

Slide 12 - Quizvraag



Sparen duurt te lang. Je kunt beter lenen en afbetalen. Dan kun je meteen kopen wat je wilt hebben.
A
eens
B
oneens

Slide 13 - Quizvraag

Een Iphone 12 is €1200,-
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 15 - Quizvraag

Kosten die de bank berekend voor het omwisselen van geld noem je
A
wisselkoers
B
aandelen
C
provisie
D
opslag

Slide 16 - Quizvraag

Je leent €1.000 met een looptijd van twee jaar en betaalt in maandtermijnen van €100,-. Wat zijn de kredietkosten?
A
€1000
B
€1200
C
€1300
D
€1400

Slide 17 - Quizvraag

Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
directe ruil
B
indirecte ruil
C
een tover-truckje
D
een tikkie

Slide 19 - Quizvraag

Wat is geen kredietvorm?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
koop op afbetaling
D
Provisie

Slide 20 - Quizvraag

Maken
blz 96 + 97

Slide 21 - Tekstslide