Engels quiz

• Engels
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

blauw is in het Engels

1. Purple
2. Black
3. Blue
4. Green

Wat is ''moeilijk'' in het Engels?

1. Difficult
2. Simple
3. Improve
4. Move

Hoe heten je ouders in het Engels?

1. Olders
2. Elders
3. Pairants
4. Parents

Wat betekent ''Turn Around''?

1. Omdraaien
2. Wegdraaien
3. Terug draaien
4. Tegen draaien

Vertaal:
Kleindochter

1. grandson
2. granddaughter
3. daughter

Wat betekent: ''You can do it!''?

1. Ga ervoor!
2. Je kunt het!
3. Je kan het niet!
4. Kan je het?

Vertaal:
stiefmoeder

1. stepmother
2. grandmother
3. stepmoter

Vertaal: broer

1. Bro
2. Brother
3. Broether
4. Brather

lachen

1. give
2. smile
3. surprise
4. sing

Wat betekent het Engelse woord:

write

1. schrijven
2. andere
3. meer
4. optreden

Wat is "kikker" in het Engels?

1. lizard
2. snail
3. snake
4. frog

Wat is 'blij' in het
Engels

1. Hurt
2. Happy
3. Crazy
4. Cheerful

Wat is een leerkracht in het Engels?

1. Pupil
2. pupils
3. teacher
4. docter

Hoofd in het Engels is...

1. shoulder
2. head
3. haad
4. heed

Wat is 'oranje' in het Engels?

1. Blue
2. Green
3. Orange
4. Yellow

Wat is 'varken' in het Engels?

1. Pig
2. Frog
3. Monkey
4. Dog

Wat is "koe" in het Engels?

1. cow
2. couw
3. caw
4. coow

Wat is 'rood' in het Engels?

1. Blue
2. Green
3. Red
4. Yellow

Vraag 6: Hoe schrijf je ''goedemorgen'' in het Engels?

1. Good Evening
2. Good Night
3. Good Morning
4. Good Bye