English grammar adjectives

adjective
1 / 35
volgende
Slide 1: Woordweb
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

adjective

Slide 1 - Woordweb

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin?

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag...
Werkwoord / Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord / Bijwoord

Doel: aan het einde van de les weten we het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en het bijwoord
en weten we hoe we deze moeten toepassen.

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een
zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoorden zijn mensen, dieren, dingen
en je kunt er vaak de, het of een voor zetten.

Slide 4 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)
Het mooie meisje
Een makkelijk vak
De fantastische show
De groene auto
-> The beautiful girl
-> An easy subject
-> The fantastic show
-> The green car

Slide 5 - Tekstslide

Adverbs = Bijwoorden
- Bijwoorden
- Zeggen iets over werkwoorden, bijvoegelijke naamwoorden, 
  en
andere bijwoorden (alles behalve zelfstandige naamwoorden)
    she drove carefully, it rained heavily, My brother is a tremendously careful driver,  incredibly quickly, a surprisingly easy task.
- Adverbs maak je meestal door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te 
   zetten  (quick > quickly, careful > carefully, let op happy > happily)

Slide 6 - Tekstslide

Adverb = bijwoord


- bijwoord zegt iets over het werkwoord
Quickly press the space bar.

- bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord
This is an incredibly difficult level.

- bijwoord zegt iets over een ander bijwoord

You have to move really quickly.

Slide 7 - Tekstslide

Adjective
= bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over een mens/dier/ding


The loud dog is called Sparky.
His owner Elise is an active girl.
Adverb
= bijwoord

Zegt iets over alles behalve mensen/dieren/dingen, bijv. over de manier waarop

Sparky barks loudly.
Elise plays with Sparky actively.

Slide 8 - Tekstslide

We use an adjective (bijvoeglijk naamwoord) to describe a...
A
Verb (werkwoord)
B
Sentence (zin)
C
Noun (zelfstandig naamwoord)
D
Capital letter (Hoofdletter)

Slide 9 - Quizvraag

Maak oefening in je boek over de volgorde van de bijvoeglijk naamwoorden
1. grootte
2. eigenschap
3. leeftijd
4. kleur
5. nationaliteit
6. materiaal
7. bereidingswijze

Slide 10 - Tekstslide

In 'Japanese sushi' gaat het bijvoeglijk naamwoord over:
A
grootte
B
nationaliteit
C
kleur
D
bereidingswijze

Slide 11 - Quizvraag

In ' a white sauce' gaat het bijvoeglijknaamwoord over:
A
nationaliteit
B
eigenschap
C
kleur
D
leeftijd

Slide 12 - Quizvraag

Bijvoegelijke naamwoorden
Een bijvoeglijk naamwoord komt, net als in het Nederlands, voor het zelfstandig naamwoord. Als er meerdere bijvoeglijke naamwoorden zijn, is er een specifieke volgorde:

  1. als eerste komt het bijvoeglijk naamwoord dat aangeeft waarvoor iets is: a football shoe 
  2. daarvoor komt het bijv nw dat aangeeft waarvan iets gemaakt is: a leather football shoe 
  3. daarvoor komt het bijv nw  dat iets zegt over de afkomst: a German leather football shoe 
  4. daarvoor komt het bijv nw  dat iets zegt over de kleur: a black German leather football shoe 
  5. daarvoor (dus als eerste) komt het bijv nw  dat iets zegt over de leeftijd, vorm, grootte of temperatuur. De volgorde van deze vier is vrij: an old black German leather football shoe.

Slide 13 - Tekstslide

NOUN of ADJECTIVE?
loud
A
noun
B
adjective

Slide 14 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
Anita
A
noun
B
adjective

Slide 15 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
water
A
noun
B
adjective

Slide 16 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
colorful
A
noun
B
adjective

Slide 17 - Quizvraag

NOUN or ADJECTIVE?
loud
A
noun
B
adjective

Slide 18 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
beautiful
A
noun
B
adjective

Slide 19 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
house
A
noun
B
adjective

Slide 20 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
friendly
A
noun
B
adjective

Slide 21 - Quizvraag

NOUN of ADJECTIVE?
yellow
A
noun
B
adjective

Slide 22 - Quizvraag

Adjective or adverb?
That went EXTREMELY fast.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 23 - Quizvraag

Adjective or adverb?
Ted acts SELFISHLY.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 24 - Quizvraag

Adjective or adverb?
That went EXTREMELY fast.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 25 - Quizvraag

Adjective or adverb?
He always performed SPECTACULARLY.
A
Adjective
B
Adverb

Slide 26 - Quizvraag

Adjective or Adverb? 

Slide 27 - Tekstslide

Een ‘adjective’ zegt iets over een .......?

Slide 28 - Open vraag

Een ‘adjective’ zegt iets over een .......?

Slide 29 - Open vraag

Adjective or adverb?
Jack falls beautifully.

A
Adjective (bijvoegelijknaamwoord)
B
Adverb (bijwoord)

Slide 30 - Quizvraag

Is 'fast' an adjective or an adverb?

'She is an EXTREMELY fast worker.'
A
adjective
B
adverb

Slide 31 - Quizvraag

Adjective or Adverb?

The car drives really FAST.
A
adjective
B
adverb

Slide 32 - Quizvraag

Adjective or Adverb?
The car drives really FAST.
A
adjective
B
adverb

Slide 33 - Quizvraag

Adjective or adverb?
It is a BEAUTIFUL ship.

A
Adjective
B
Adverb

Slide 34 - Quizvraag

volgorde bijvoeglijk naamwoorden
1. grootte
2. eigenschap
3. leeftijd
4. kleur
5. nationaliteit
6. materiaal
7. bereidingswijze

Slide 35 - Tekstslide