Onderwerp en Lijdend Voorwerp

Onderwerp en Lijdend Voorwerp
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Onderwerp en Lijdend Voorwerp

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les weet je het verschil tussen onderwerp en lijdend voorwerp en kun je in het enkelvoud 'het' of 'hem' gebruiken en in het meervoud 'ze' gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen.
Wat weet je al over onderwerp en lijdend voorwerp?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een onderwerp?
Het onderwerp is degene of datgene waar de zin over gaat.

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat een onderwerp is en geef voorbeelden.
Voorbeeld
Hij loopt naar school.

Slide 5 - Tekstslide

Laat de zin zien en vraag aan de leerlingen wat het onderwerp is.
Wat is een lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp is hetgene waar de handeling direct op wordt uitgevoerd.

Slide 6 - Tekstslide

Leg uit wat een lijdend voorwerp is en geef voorbeelden.
Voorbeeld
Hij koopt een boek.

Slide 7 - Tekstslide

Laat de zin zien en vraag aan de leerlingen wat het lijdend voorwerp is.
Het enkelvoud
In het enkelvoud gebruik je 'het' voor het onzijdige onderwerp en 'hem' voor het mannelijke onderwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Leg uit welk woord je in het enkelvoud gebruikt en geef voorbeelden.
Voorbeeld
Hij leest het boek.

Slide 9 - Tekstslide

Laat de zin zien en vraag aan de leerlingen wat het onderwerp en het lijdend voorwerp zijn.
Het enkelvoud
In het enkelvoud gebruik je 'het' voor het onzijdige lijdend voorwerp en 'hem' voor het mannelijke lijdend voorwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit welk woord je in het enkelvoud gebruikt en geef voorbeelden.
Voorbeeld
Hij koopt het boek.

Slide 11 - Tekstslide

Laat de zin zien en vraag aan de leerlingen wat het onderwerp en het lijdend voorwerp zijn.
Het meervoud
In het meervoud gebruik je 'ze' voor zowel het onderwerp als het lijdend voorwerp.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit welk woord je in het meervoud gebruikt en geef voorbeelden.
Voorbeeld
Ze lezen boeken.

Slide 13 - Tekstslide

Laat de zin zien en vraag aan de leerlingen wat het onderwerp en het lijdend voorwerp zijn.
Oefening 1
Geef aan of het lijdend voorwerp 'het', 'hem' of 'ze' is: 

Hij eet de appel.

Slide 14 - Tekstslide

Laat de oefening zien en vraag aan de leerlingen wat het antwoord is.
Oefening 2
Geef aan of het lijdend voorwerp 'het', 'hem' of 'ze' is: 

Hij koopt de fiets.

Slide 15 - Tekstslide

Laat de oefening zien en vraag aan de leerlingen wat het antwoord is.
Oefening 3
Vul het juiste woord in: 

Ze leest ... boek. Als .... uit is haalt ze een nieuwe in de bibliotheek.

Slide 16 - Tekstslide

Laat de oefening zien en vraag aan de leerlingen wat het antwoord is.
Samenvatting
Het onderwerp is degene of datgene waar de zin over gaat.
Het lijdend voorwerp is hetgene waar de handeling direct op wordt uitgevoerd. 
In het enkelvoud gebruik je 'het' voor het onzijdige onderwerp ('het' woorden) en lijdend voorwerp.
In het enkelvoud gebruik je 'hij' voor het mannelijke onderwerp en 'hem' voor het lijdend voorwerp. 
In het meervoud gebruik je altijd 'ze'. 

Slide 17 - Tekstslide

Vat de les samen.
Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 18 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Opdracht
Kijk nu nog eens naar de opdracht in Blink Uit. Werk samen met je buurman en controleer of jullie de opdracht goed hebben gemaakt. Leg aan elkaar uit of het gaat om 
* enkelvoud -> onderwerp of lijdend voorwerp
* meervoud 

Slide 20 - Tekstslide

Vat de les samen.