gespreksstructuur en gespreksvormen

Waarnemen
Hoeveel gezichten zie je?

(Verschillen in waarnemen, verschillen in beleven. 
Wat waar is kan subjectief zijn)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
CommunicatieMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Waarnemen
Hoeveel gezichten zie je?

(Verschillen in waarnemen, verschillen in beleven. 
Wat waar is kan subjectief zijn)

Slide 1 - Tekstslide

Communiceren en 
Gesprekstechnieken

Slide 2 - Tekstslide

Communiceren gebeurt mondeling (pratend).
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Verbale communicatie

Verbale communicatie is de communicatie waarbij iemand met woorden (gesproken of geschreven) informatie overbrengt.
Non-verbale communicatie

Alle communicatie die niet via woorden verloopt, valt onder non-verbale communicatie.

  • Bewust: Bijv.: zwaaien
  • Onbewust: Bijv.: zweten, blozen, knipperen

Slide 6 - Tekstslide


A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 7 - Quizvraag


A
Verbale communicatie
B
Non-verbale communicatie

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

"Je kunt niet niet communiceren"

Slide 10 - Tekstslide

Eenzijdige communicatie

  • Eenrichtingsverkeer
  • Vaak via een tussenweg en niet rechtstreeks
Tweezijdige communicatie

  • De ontvanger heeft de mogelijkheid om te reageren op wat de ander zegt
  • Er is sprake van interactie

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Open vraag 

Wie, wat, waar, waardoor, waarom, hoe.

Doel = klant laten spreken


Gesloten vraag

ja/nee antwoorden

doel = snel informatie verkrijgen


Gerichte vraag
open vraag met één antwoordmogelijkheid
doel = snel informatie verkrijgen
Suggestieve vraag

Dat is toch een mooi aanbod vind je niet?

doel = inspelen op emotie


Keuzevraag

de klant heeft zelf iets in te brengen



Controlevraag

je controleert of je het begrepen hebt/of de afspraak duidelijk is





















Slide 13 - Tekstslide

"Wat kan ik voor u doen?"
Dit is een...
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
keuze vraag
D
reflecterende vraag

Slide 14 - Quizvraag

Wilt u een vegetarisch diner of liever met vlees?
Dit is een...
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
keuzevraag
D
reflecterende vraag

Slide 15 - Quizvraag

Hoe kijk je terug op jouw manier van werken tijdens de leereenheden?
Dit is een...
A
open vraag
B
gesloten vraag
C
keuzevraag
D
reflecterende vraag

Slide 16 - Quizvraag

Herhaling LSD
We kijken naar een film met uitleg.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Twee oefeningen
1. in duo's
2. klas door de helft in twee groepen

Slide 19 - Tekstslide

1. Niet invullen wat je niet weet
Oefening:
1 student tekent een huis.
De ander stelt vragen over het getekende huis. Probeer hetzelfde huis te tekenen.
timer
2:30

Slide 20 - Tekstslide

2. Zeg eens uhhh
  • Het veelvuldig gebruik van “uhhh…” wordt gezien als een teken van zwakte of onzekerheid. 
  • De ontvanger denkt dan dat de spreker niet goed weet waarover hij spreekt en of het wel echt zo is als hij zegt. 

Slide 21 - Tekstslide

Zeg eens uhhh
  • Daarom is het van belang om inzicht te hebben in hoe vaak je “uhhh…” zegt en dit zoveel mogelijk te beperken.

Slide 22 - Tekstslide

Zeg eens uhhh
  • De klas bestaat uit 2 groepen (door de helft)
  • Praat één minuut lang over een onderwerp
  • Geen uhhh
  • Wel uhhh: de andere groep slaat op de tafel
  • Na een minuut wisseling van groep
timer
1:00

Slide 23 - Tekstslide

Maken Nu Nederlands
Gesprekken
1.1. voorbereiding
Opdrachten 1 en 2, 4 en 5

Klaar? Dan mag je het lokaal verlaten

Slide 24 - Tekstslide

Volgende week
- theorie onderhandelingsgesprek
- oefenen met onderhandelingsgesprek
- toets is in duo's onderhandelingsgesprek voeren > 
volgende week planning en meer informatie

Slide 25 - Tekstslide

Als je iemand wilt overtuigen kun je beter het woordje ‘want’ gebruiken dan het woord ‘omdat’... 

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

3 soorten doelen

Kennisdoel: Hierbij gaat het uitwisselen van de juiste informatie of kennis.

Houdingsdoel: Zorg dat je de juiste sfeer creëert door het tonen  van een positieve houding en gevoelens.

Gedragsdoel: Wat moet je precies doen? Wat wordt er van je verwacht?

Slide 28 - Tekstslide

De monteur zegt tegen de heer De Wit: 'U kunt voorkomen dat de computer vastloopt door regelmatig een update te doen in plaats van één keer per week.''
Op welke doel richt deze voorlichting zich?
A
Gedragsdoel
B
Houdingsdoel
C
Kennisdoel

Slide 29 - Quizvraag

In een professioneel gesprek heb je meestal drie doelen. Welke drie doelen zijn dit?
A
Kennisdoel, houdingsdoel, gedragsdoel
B
Houdingsdoel, gedragsdoel, informatief doel
C
Houdingsdoel, informatief doel, kennisdoel

Slide 30 - Quizvraag

De monteur zegt tegen automobilist: 'W40 zorgt ervoor dat de tandwielen minder slijten en de temperatuur in orde blijft. Bij een vastloper heeft de motor te weinig olie.'
Op welke doel richt deze voorlichting zich?
timer
0:10
A
Gedragsdoel
B
Houdingsdoel
C
Kennisdoel

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Opdracht:
Kies een klasgenoot en een gespreksvorm en houd de presentatie over deze gespreksvorm op de geplande datum.

Slide 34 - Tekstslide