Klare taal les 17 niet/geen

• NT2
• ISK

Klare taal les 17

 niet - geen

Niet en geen

Je gebruikt de woorden niet en geen om iets te ontkennen. 

Je gebruikt het om NEE te zeggen. 

Niet

Niet staat meestal achteraan in de zin. 

Bijvoorbeeld:

Kom je morgen ook?   --> Nee, ik kom morgen niet. 

Weet je de weg? --> Nee, ik weet de weg niet. 

Koop je dat boek? --> Nee, ik koop dat boek niet. 

Niet

Soms staat niet op een andere plek in de zin. 

Bijvoorbeeld:

Heeft hij veel geld? --> Nee, hij is niet rijk. 

Werkt hij hard? --> Nee, hij werkt niet hard. 

Woont hij in Amsterdam? --> Nee, hij woont niet in Amsterdam.

Ik heb papier nodig. --> Ik heb geen papier.  

Geen

Geen betekent niet een.  Achter het woord geen staat altijd een zelfstandig naamwoord. 

Bijvoorbeeld:

Heeft hij een fiets? --> Nee, hij heeft geen fiets. 

Koop je een nieuwe radio? --> Nee, ik koop geen nieuwe radio.

Heb jij een euro voor mij? --> Nee, ik heb geen euro voor mij. 

Heb jij een tas?
Nee, ik heb ..... tas.

1. Niet
2. Geen

Ga je mee?
Nee, ik ga ..... mee.

1. Niet
2. Geen

Ben je bang?
Nee, ik ben ....... bang.

1. Niet
2. Geen

Hebben we vandaag een toets?
Nee, we hebben vandaag ....... toets.

1. Niet
2. Geen

Ben je ziek?
Nee, ik ben ...... ziek.

1. Niet
2. Geen

Ben je moe?
Nee,

Heb jij een auto?
Nee,