In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Past Simple
vorm: ww + ed (of 2e rijtje)
wanneer: iets dat in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen
signaalwoord: when, ago, last week / month / year , in 2012, yesterday, etc
Present Perfect
vorm: have of has + volt.dw
(ww + ed of 3e rijtje)
wanneer: iets dat in verleden zo was en nu nog zo is
als je over ervaringen praat
als je nu resultaat ziet van iets dat in verleden gebeurd is
signaalwoord: for/ since/ ever/ never/ yet+ how long