Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Rijn IJssel
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Vak Verzorgen MZ, oefentoets verzorgen 25-01-2021
1 / 33
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Verzorging
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
33 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
INHOUD
Oefentoets over de onderwerpen:
- Zelfredzaamheid en zorgtechnologie
- Lichamelijke en hygiënische verzorging
-Hulp bieden bij eten en drinken
- Hulp bieden bij de uitscheiding
- Hulp bieden bij mobiliteit
Slide 2 - Tekstslide
1. Een volwassene die zelfstandig wil wonen, moet .............
timer
1:00
A
met geld om kunnen gaan
B
zijn huis schoon kunnen houden
C
contacten leggen en onderhouden
D
alle drie de antwoorden zijn goed
Slide 3 - Quizvraag
2. Wat is het doel van zelfzorg?
timer
1:00
A
veel geld te verdienen
B
gezond en in leven te blijven
C
volwassen te worden
Slide 4 - Quizvraag
3. Persoonlijke verzorging is een onderdeel van de zelfzorg?
timer
1:00
A
ja, dat klopt
B
nee, dat klopt niet
Slide 5 - Quizvraag
4. Persoonlijke verzorging wordt ook lichaamsgebonden zorg genoemd?
timer
1:00
A
nee, dat klopt niet
B
ja, dat klopt
Slide 6 - Quizvraag
5. Waar staan de letters ADL voor?
timer
1:00
A
Altijd duidelijk en leerzaam
B
Algemene depressieve levens
C
Algemene dagelijkse levensverrichtingen
D
Algemene dagelijkse levens
Slide 7 - Quizvraag
Lichaamsgebonden zorg
Psycohologisch gebonden zorg
Sociaal gebonden zorg
timer
1:00
Eten en drinken
Bij iemand je problemen vertellen
Naar de bioscoop gaan met een ander
Slide 8 - Sleepvraag
7. Zelfredzaamheid is de mate waarin een cliënt in staat is ..........
timer
1:00
A
zichzelf te redden en voor zichzelf te zorgen
B
zichzelf te redden en voor anderen te zorgen
C
zichzelf te redden
D
zichzelf te redden, voor anderen en voor zichzelf te zorgen
Slide 9 - Quizvraag
Voedsel opnemen via de mond
Voedsel fijnmaken
Voedsel vervoeren
Voedsel afbreken en verteren
Via de mond
Kauwen
Door spierbewegingen
Door verteringssappen en spierbewegingen
Slide 10 - Sleepvraag
9. Waarom is goed kauwen van voedsel zo belangrijk?
timer
1:30
A
Dan wordt het enzym amylase aangemaakt die helpt bij de vertering
B
De voedselmassa is dan al in kleinere brokjes verdeeld, kun je het beter doorslikken
C
Er komt meer speeksel vrij die helpt met de vertering van het voedsel
D
Alle drie de antwoorden zijn goed
Slide 11 - Quizvraag
10. In welke drie groepen kun je de voedingsstoffen verdelen?
timer
1:00
A
Vitamines, regulerende stoffen, eiwitten
B
Vitamines, bouwstoffen en energieleverende stoffen
C
Regulerende stoffen, eiwitten en bouwstoffen
D
Bouwstoffen, energieleverende stoffen en regulerende stoffen
Slide 12 - Quizvraag
11. Voedingsvezels zorgen voor .......
timer
1:00
A
een vol gevoel waardoor je minder eet
B
een goede darmwerking
C
darmproblemen
D
Antwoord a en b zijn goed
Slide 13 - Quizvraag
12. Deze stoffen zijn de bouwstenen van onze lichaamscellen ........
timer
1:00
A
eiwitten
B
vetten
C
koolhydraten
D
vitamines
Slide 14 - Quizvraag
13. Van mineralen en sporenelementen heb je elke dag
maar een zeer kleine hoeveelheid nodig?
timer
1:00
A
ja, dat klopt
B
nee, dat klopt niet
Slide 15 - Quizvraag
14. Deze stoffen zorgen voor groei, herstel van weefsels
en het voorkomen van ziekten
timer
1:00
A
Vetten
B
Vitamines
C
Eiwitten
D
Koolhydraten
Slide 16 - Quizvraag
15. Wat is de juiste combinatie?
timer
1:00
A
Voedingsmiddel = levensmiddel Voedingsstof = koolhydraten
B
Voedingsmiddel = pak melk Voedingsstof = bestanddelen van voedingsmiddelen
C
Voedingsmiddel = levensmiddel Voedingsstof = koolhydraten
D
Voedingsmiddel = levensmiddel Voedingsstof = bestanddelen van voedingsmiddelen
Slide 17 - Quizvraag
16. Uit welke organen bestaat het uitscheidingsstelsel?
timer
1:00
A
De endeldarm, de longen, de nieren en de huid
B
De endeldarm, de longen, de nieren en de lever
C
De endeldarm, de lever, het hart en de nieren
D
De lever, het hart, de nieren en de huid
Slide 18 - Quizvraag
Voert de restproducten en afvalproducten van de stofwisseling af
Grootste orgaan van het lichaam
Afvoer van onverteerbare voedselresten
Huid
het urinewegstelsel
Endeldarm
Slide 19 - Sleepvraag
17. Urine bestaat voor ..... % uit water?
timer
1:00
A
60-65%
B
70-75 %
C
80-85%
D
90-95%
Slide 20 - Quizvraag
18. Wat is incontinentie?
timer
1:00
A
Het onvermogen om je urine op te houden
B
Het onvermogen om je ontlasting op het houden
C
Het onvermogen om te zweten via de huid
D
Antwoord a en b zijn goed
Slide 21 - Quizvraag
19. Als je voldoende drinkt heb je geconcentreerde urine?
timer
1:00
A
ja, dat klopt
B
nee, dat klopt niet
Slide 22 - Quizvraag
20. Ureum bestaat uit ......
timer
1:00
A
koolhydraten
B
vetten
C
eiwitten
D
hormonen
Slide 23 - Quizvraag
21. Door het teveel gebruik van zout is de urineproductie minder
timer
1:00
A
ja, dat klopt
B
nee, dat klopt niet
Slide 24 - Quizvraag
22. De normale hoeveelheid urine die je per dat uit moet scheiden is .....
timer
1:00
A
0,5 liter
B
1,0 liter
C
1,5 liter
D
2 liter
Slide 25 - Quizvraag
23. Wat is urineretentie?
timer
1:00
A
heel veel plassen
B
heel weinig plassen
C
alleen overdag plassen
D
helemaal niet kunnen plassen
Slide 26 - Quizvraag
24. Waardoor kan de frequentie van urine verhoogd zijn? 4 antwoorden
timer
1:00
Slide 27 - Open vraag
25. Wat zijn de observatiepunten van urine?
timer
1:00
Slide 28 - Open vraag
26. Wat is de oorzaak dat de urinefrequentie vermindert?
timer
1:00
Slide 29 - Open vraag
27. Feces is ontlasting, deze is samengesteld uit ....
timer
1:00
A
water, onverteerbare voedingsresten, darmcellen, slijm en galkleurstoffen
B
onverteerbare voedingsresten, galkleurstoffen, slijm, bacteriën en water
C
onverteerbare voedingsresten, bacteriën, slijm en water
D
water, onverteerbare voedingsresten, darmcellen, slijm, bacteriën en galkleurstoffen
Slide 30 - Quizvraag
28. Feces of ontlasting bestaat uit ongeveer ........ % water
timer
1:00
A
55 %
B
65 %
C
75 %
D
85 %
Slide 31 - Quizvraag
29. Wat is obstipatie?
timer
1:00
A
te zachte ontlasting
B
te weinig ontlasting
C
dunne ontlasting
D
te harde ontlasting
Slide 32 - Quizvraag
30. Wat betekent flatulentie?
timer
1:00
A
persoonlijke manier van leven
B
windjes laten
C
blijven boeren
D
veel ontlasting krijgen
Slide 33 - Quizvraag