Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Rijn IJssel
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Bloedvaten
Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
D
de aorta
1 / 10
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Biologie
HBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
10 slides
, met
interactieve quizzen
.
Lesduur is:
15 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Door welke bloedvaten stroomt het bloed vanuit je lichaam terug naar het hart?
A
Aders
B
Haarvaten
C
Slagaders
D
de aorta
Slide 1 - Quizvraag
welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten
Slide 2 - Quizvraag
Slagaders
Haarvaten
Aders
Gespierde wand
1 cellaag dik
'Vervoert bloed naar het hart toe
Vervoert bloed
van hart af
Heeft kleppen
Hier vindt gaswisseling plaats
Slide 3 - Sleepvraag
Welke bloedvaten zijn op de foto zichtbaar?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
D
de aorta
Slide 4 - Quizvraag
Wat is er bijzonder aan de longader?
A
De bloeddruk is er hoog
B
Hij loopt van het hart af
C
Hij bevat zuurstofrijk bloed
D
Hij heeft een gespierde wand
Slide 5 - Quizvraag
In welke bloedvaten worden stoffen in het bloed opgenomen en aan organen afgegeven?
A
aders
B
haarvaten
C
slagaders
D
de holle aders
Slide 6 - Quizvraag
Wat is waar?
1. Slagaders: bloed van hart af
2. Aders: dun en weinig elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar
Slide 7 - Quizvraag
Slagaders
Aders
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam
Slide 8 - Sleepvraag
Wat is waar?
1. Aders: bloeddruk laag
2. Slagaders: dik, stevige, elastische wand
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar
Slide 9 - Quizvraag
Wat is waar?
1. Aders: bloed stroomt weg van de organen
2. Slagaders: liggen meestal diep in het lichaam
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar
Slide 10 - Quizvraag