Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Rijn IJssel
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
woordvolgorde A1 -> A2
de hoofdzin
van woorden naar een zin
de man
springt
in de lucht
1 / 31
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Beroepsopleiding
In deze les zitten
31 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
de hoofdzin
van woorden naar een zin
de man
springt
in de lucht
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de goede volgorde in een normale zin?
1
2
3
4
wanneer?
de rest
onderwerp
persoonsvorm
Slide 2 - Sleepvraag
Wat is de goede volgorde in een normale zin?
naar huis
1
2
3
4
om 3 uur
de leerlingen
gaan
Slide 3 - Sleepvraag
De woordvolgorde van de rest van de zin.
De woorden in
de rest
van de zin.
met wie?
wat?
hoe?
waar?
Ik ben gisteren met mijn moeder
met de auto naar huis gereden.
Slide 4 - Tekstslide
de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan gaat morgen naar Rotterdam.
Nadia fietst elke dag naar school.
Maria eet om 3 uur een appel.
Jasim tekent altijd dieren.
Slide 5 - Tekstslide
Oefenen met een hoofdzin
Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
Vergeet de (.) punt aan het einde niet!
Slide 6 - Tekstslide
begint-De les-negen-uur-om
Slide 7 - Open vraag
geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot
Slide 8 - Open vraag
Hij-koopt-fiets-nieuwe-een
Slide 9 - Open vraag
mijn bed - gisteren - Ik - lag - in -
om 10 uur
Slide 10 - Open vraag
een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs
Slide 11 - Open vraag
gaan - We - volgende week vrijdag - naar het zwembad
Slide 12 - Open vraag
een zin met 2 werkwoorden
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan is gisteren naar Rotterdam geweest.
Nadia moet elke dag naar school fietsen.
Maria heeft om 3 uur een appel gegeten.
Jasim heeft vandaag mooie dieren getekend.
werkwoord
1
2
3
Slide 13 - Tekstslide
gekregen -heeft - Hij - gisteren - straf
Slide 14 - Open vraag
Wij - nooit - geweest- in Chili - zijn
Slide 15 - Open vraag
En een vraagzin ??
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Is Ivan gisteren naar Rotterdam geweest?
Moet Nadia elke dag naar school fietsen?
Heeft Maria om 3 uur een appel gegeten?
Heeft Jasim vandaag mooie dieren getekend?
werkwoord
Slide 16 - Tekstslide
Ben-op-school-vandaag- jij?
Slide 17 - Open vraag
Ivan - naar school - Gaat - altijd -
op de fiets ?
Slide 18 - Open vraag
in Rotterdam - jij - Woon - al lang ?
Slide 19 - Open vraag
drie broers -jij - Heb ?
Slide 20 - Open vraag
jij - bus 133 - naar school- met-
altijd - Ga?
Slide 21 - Open vraag
Staan de woorden in deze zin op de goede plaats?
Ze gaat bijna elke dag naar de supermarkt.
A
ja
B
nee
Slide 22 - Quizvraag
Ze lezen een boek in de bibliotheek.
A
ja
B
nee
Slide 23 - Quizvraag
De leerlingen vanmiddag praten met anderen.
A
ja
B
nee
Slide 24 - Quizvraag
Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Ik morgen ga naar school.
B
Ik ga morgen naar school.
Slide 25 - Quizvraag
Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Wij hebben een nieuwe auto gekocht.
B
Wij hebben gekocht een auto nieuwe.
Slide 26 - Quizvraag
Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Jullie morgen hebben geen huiswerk.
B
Jullie hebben morgen geen huiswerk.
Slide 27 - Quizvraag
Waar staan de woorden op de goede plaats?
A
Zijn jullie weleens geweest in Amerika?
B
Zijn jullie in Amerika weleens geweest ?
C
Zijn jullie weleens in Amerika geweest?
Slide 28 - Quizvraag
Slide 29 - Video
Wordwall
klik hier voor
zinnen maken
Slide 30 - Tekstslide
Wordwall
klik hier voor
zinnen in volgorde zetten
Slide 31 - Tekstslide