HelpendePlus - medicatie

Leerdoelen
1. Je hebt ontdekt welke medicatie op de werkplek toegediend wordt aan doelgroep waar jij mee werkt

2. Je vindt het antwoord op vragen passend bij theorie over medicatiekennis (indicatie/contra-indicatie, UR/NR, dosering, houdbaarheid, GDS/losse medicatie, toedieningsvormen, indeling werking medicatie, doel van medicijnen, BEM, veilige medicatietoediening, specifieke zorgsituaties)

3. Je maakt een voor jezelf duidelijke uitwerking van medicatie die wordt toegediend in jouw BPV (indicatie, werking, bijwerking)

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
1. Je hebt ontdekt welke medicatie op de werkplek toegediend wordt aan doelgroep waar jij mee werkt

2. Je vindt het antwoord op vragen passend bij theorie over medicatiekennis (indicatie/contra-indicatie, UR/NR, dosering, houdbaarheid, GDS/losse medicatie, toedieningsvormen, indeling werking medicatie, doel van medicijnen, BEM, veilige medicatietoediening, specifieke zorgsituaties)

3. Je maakt een voor jezelf duidelijke uitwerking van medicatie die wordt toegediend in jouw BPV (indicatie, werking, bijwerking)

Slide 1 - Tekstslide

Medicijnen
  • Uitsluitend op recept (UR) - mag alleen gebruikt onder medisch toezicht, alleen in apotheek verkrijgbaar
  • Niet-recept plichtig (NR) - te koop bij drogist of supermarkt
  • Homeopathisch - worden gemaakt van natuurlijke producten en vallen onder Geneesmiddelenwet
  • Alternatieve geneesmiddelen - kruiden/vitaminen/supplementen die niet vallen onder Geneesmiddelenwet 

Slide 2 - Tekstslide

Paracetamol is een
A
Uitsluitend op recept - medicijn
B
Niet recept plichtig -medicijn
C
Homeopathisch middel
D
Alternatief geneesmiddel

Slide 3 - Quizvraag

Echinaforce is een
A
Uitsluitend op recept - medicijn
B
Niet recept plichtig -medicijn
C
Homeopathisch middel
D
Alternatief geneesmiddel

Slide 4 - Quizvraag

Fosinopril (bloeddrukverlager) is een
A
Uitsluitend op recept - medicijn
B
Niet recept plichtig -medicijn
C
Homeopathisch middel
D
Alternatief geneesmiddel

Slide 5 - Quizvraag

Indicatie
Contra-indicatie
Aandoening/ziekte of symptoom waarvoor het medicijn wordt voorgeschreven
Medicijn verergert de ziekte, dit is een reden om het medicijn niet te gebruiken

Slide 6 - Sleepvraag

Voorbeeld
Sommige pijnstillers (diclofenac of ibuprofen) zijn slecht voor de nieren als de patiënt al een slechte nierfunctie heeft. Je geeft dan liever een andere pijnstiller, zoals paracetamol of morfine

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

MEDICATIE DEELLIJST
Patiënt: Mw. Peters (18-07-1952) Patiëntennummer: 549584
Apotheek: Tepa Aalsmeer 
Allergieën: Benzodiazepines

Etalpha (Alphacalcidol) 0,75mg
2 x dd 0,75mg (tabletten van 0,25mg)
Voorschrijver: Dr. Doorn
Gestart: 02-08-2020
Maandag
08:00 3
18:00
21:00 3

Loop de 5 stappen langs. Hoe ziet dit er in de praktijk uit?

  1. Juiste medicijn
  2. Juiste patiënt?
  3. Juiste tijdstip?
  4. Juiste wijze van toediening?
  5. Juiste dosering?

Slide 9 - Tekstslide

Welke gegevens staan er op de baxterrol?

Slide 10 - Open vraag

GDS (baxter)
Voorbeeld

K. de Haas 10-04-1938

Maandag 08 maart 2020 08.00h
1 Ibuprofen 600mg tabl
tablet, ovaal, roze
1 Metformine 850mg
tablet, rond, wit
1 omeprazol 40mg
tablet, ovaal, geel



Slide 11 - Tekstslide

Welke medicijnen zitten niet in de baxter?

Slide 12 - Open vraag

Losse medicijnen
Zalf, pleister, poeder, inhalatiemedicatie, zetpillen, chemotabletten, antibioticakuur, antistollingsmedicatie trombosedienst

Slide 13 - Tekstslide

Een bruistablet is een specifieke medicijnvorm. Kun je er nog 3 noemen?

Slide 14 - Open vraag

Deze medicijnvorm noemen we
A
Tablet
B
Dragee
C
Bruistablet
D
Capsule

Slide 15 - Quizvraag

Deze medicijnvorm noemen we
A
Dragee
B
Tablet
C
Zetpil
D
Smelttablet

Slide 16 - Quizvraag

Deze medicijnvorm noemen we
A
Tablet
B
Dragee
C
Smelttablet
D
Capsule

Slide 17 - Quizvraag

Deze medicijnvorm noemen we
A
Drank
B
Klsyma
C
Gel
D
Spray

Slide 18 - Quizvraag

Deze medicijnvorm noemen we
A
Gel
B
Klysma
C
Drank
D
Druppelvloeistof

Slide 19 - Quizvraag

Deze medicijnvorm noemen we
A
Tablet
B
Dragee
C
Bruistablet
D
Smelttablet

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Systemische werking

Medicijn wordt ingeslikt of ingespoten en opgenomen in het bloed. Vervolgens wordt het afgegeven op de juiste plek
Lokale werking

Medicijn doet z'n werk op de plek waar het wordt aangebracht

Pufjes, zalven, oogdruppels, oordruppels

Slide 22 - Tekstslide

Systemische werking
Lokale werking

Slide 23 - Sleepvraag

Wie doet wat?
Arts: schrijft medicatie voor

Apotheek: Maakt medicatie klaar en levert af

JIJ:
- zet medicatie uit
- reikt medicatie aan en/of dient medicatie toe
- registreert en tekent af
- signaleert knelpunten (VIM/MIM!)
- Evalueert behandeling samen met cliënt en arts

Slide 24 - Tekstslide

Beoordeling eigen beheer medicatie
Categorie 1: cliënt bestelt en gebruikt medicatie zelf
Categorie 2: begeleider bestelt medicatie, cliënt gebruikt medicatie zelf
Categorie 3: cliënt bestelt medicatie, begeleider biedt hulp bij (een deel van) medicatie
Categorie 4: begeleider bestelt en biedt hulp bij (een deel van) medicatie
Categorie 5: begeleider bestelt, biedt hulp bij medicatie en ziet toe op inname

Welke 'BEM' komt in jouw zorginstelling het meest voor?

Slide 25 - Tekstslide

Van welke medicijn weet je dat ze een verslaving kunnen geven?

Slide 26 - Woordweb

Casus
Je komt bij binnen bij Dhr. Kaas. Het is 11.00h en hij ligt in bed, hij vertelt zich ziek te voelen. Ook geeft hij aan om 10.00h gebraakt te hebben en erge last van diarree te hebben.

Wat doe je?

Slide 27 - Tekstslide

Casus
Je hebt ochtendzorg verleent bij Mw. Roelvink en reikt de medicatie aan. Mw. wil de medicatie niet nemen, zegt dat ze er erg buikpijn van krijgt en dat jullie daar niets aan doen. 

Wat doe je?

Slide 28 - Tekstslide

Casus
Je helpt Dhr. Tolbeek bij het eten en innemen van medicatie. Dhr. heeft moeite met slikken, hij kan de grote tabletten moeilijk wegkrijgen. 

Wat doe je?

Slide 29 - Tekstslide