Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Rijn IJssel
Bezoek de website
‹
Terug naar zoeken
Oefenquiz werkwoordspelling
werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
1 / 30
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Nederlands
MBO
Basisschool
Studiejaar 1-4
In deze les zitten
30 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
15 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 1 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 2 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Jij belooft
B
Jij beloofd
C
Jij beloofdt
Slide 3 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Verbindt de dokter
B
Verbind de dokter
C
Verbint de dokter
Slide 4 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Hij verslind
B
Hij verslindt
C
Hij verslint
Slide 5 - Quizvraag
Quiz time
werkwoordspelling
verleden tijd
Slide 6 - Tekstslide
Afgelopen weken ... (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 7 - Quizvraag
verleden tijd hij-vorm:
branden
A
branden
B
brandden
C
brande
D
brandde
Slide 8 - Quizvraag
De teamleider (branden) zijn vingers aan het lasapparaat vorige week.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden
Slide 9 - Quizvraag
Gisteren (redden) de brandweer de bestuurder uit het autowrak op de A2.
A
redde
B
redden
Slide 10 - Quizvraag
Welk werkwoord is een sterk werkwoord?
A
rijden
B
dwalen
C
redden
D
glanzen
Slide 11 - Quizvraag
Gisteren (raden) wij het antwoord.
A
raden
B
raaden
C
raadden
D
radden
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken
Slide 13 - Quizvraag
Op de zomerbarbecue vorig jaar (bereiden) de sterrenchef van De Librije een heerlijke maaltijd.
A
bereiden
B
berijdde
C
bereed
D
bereidde
Slide 14 - Quizvraag
Toevallig (ontmoeten, vt) Bianca en Sanne elkaar zojuist bij H&M.
A
ontmoetten
B
ontmoeten
Slide 15 - Quizvraag
Is het woord een zwak of sterk werkwoord?
genieten
A
Zwak werkwoord
B
Sterk werkwoord
Slide 16 - Quizvraag
De medewerkers (antwoorden, vt) niet op het verzoek van de accountmanager om extra uren te maken
A
antwoorde
B
antwoorden
C
antwoordden
D
antwoorden
Slide 17 - Quizvraag
(Vluchten, vt) El Chapo vorige maand weer uit de Mexicaanse gevangenis?
A
Vluchte
B
Vlucht
C
Vluchtten
D
Vluchtte
Slide 18 - Quizvraag
De art-director en copywriter (richten, vt) hun aandacht volledig op de klus voor Albert Heijn
A
richten
B
richtte
C
richtten
D
richte
Slide 19 - Quizvraag
Quiz Engelse werkwoorden
Slide 20 - Tekstslide
Engelse werkwoorden schrijf je net als:
A
Sterke werkwoorden
B
Zwakke werkwoorden
Slide 21 - Quizvraag
Engelse werkwoorden
Welke stelling is goed?
A
Schrijf je als de Nederlandse zwakke werkwoorden
B
De ik-vorm heeft vaak dezelfde vorm als het hele werkwoord.
C
Ik-vorm ik pass hij-vorm hij passt
D
ik-vorm: ik skate verleden tijd: ik skatete
Slide 22 - Quizvraag
Hij (timen, vt) hoe lang hij over de rit naar zijn stagebedrijf zou doen met het openbaar vervoer
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 23 - Quizvraag
Romy en Marie ... (racen, vt) naar naar de klant om op tijd het marketingplan te presenteren.
A
raceten
B
racetten
C
raceden
D
racete
Slide 24 - Quizvraag
Mijn vriend ... (skaten, tt) altijd in de halfpipe in Zandvoort.
A
skatet
B
skate
C
skated
D
skat
Slide 25 - Quizvraag
Hij (racen, vt) altijd naar boven om een nieuwe aflevering van Homeland op Netflix te kijken. Nu (vinden, tt) hij er niets meer aan.
A
racte, vind
B
racette, vond
C
racede, vindt
D
racete, vindt
Slide 26 - Quizvraag
Wij (lunchen, vt) met Pinksteren in het zonnetje.
A
lunchten
B
lunchden
C
lunchtten
D
lunchdden
Slide 27 - Quizvraag
Hij (joggen, tt) tijdens de coronacrisis iedere dag een rondje om het park.
A
joggt
B
jogt
C
jogged
D
joget
Slide 28 - Quizvraag
Hij (deleten, tt) na het behalen van zijn studie al zijn werkstukken van zijn computer.
A
deletet
B
delet
C
delete
Slide 29 - Quizvraag
Hij ... (barbecueën, vt) de hele zomer op zijn kleine balkon.
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde
Slide 30 - Quizvraag