In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
Basiskennis Netwerken
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
1) Vroeger (de jaren negentig) werd er met floppies gewerkt. Overdracht van informatie ging van hand tot hand. Hoe noemen we zo’n netwerk?
A
Peer-to-Peer netwerk
B
Sneaker net
C
SOHO netwerken
D
Client-Server netwerk
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Video
2. Geef hieronder de definitie van een netwerk
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
4. Een node is een apparaat dat in een netwerk participeert en een uniek adres (bijvoorbeeld MAC adres) heeft.
Welk apparaat is geen node?
A
Een host
B
Computer met netwerkkaart
C
Printer
D
Router
Slide 7 - Quizvraag
5. Verbindt de juiste type kabel naam in het plaatje
STP
UTP
FIBER
COAX
Slide 8 - Sleepvraag
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
6. Waar staat het getal '100' voor in de uitdrukking 100Base-T ethernet standaard?
A
Het type datatransmissie
B
Het soort kabel
C
Benodigde connector
D
Maximale lengte van de kabel
Slide 11 - Quizvraag
8) Aan elke Ethernet-netwerkinterface wordt tijdens de productie een fysiek adres, oftewel hardware-adres, toegewezen. Dit adres staat ook wel bekend als het MAC-adres.
Waar staat deze afkorting voor?
A
Media accepting control
B
Maximum accepting control
C
Media acceptance control
D
Media access control
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
10. Op welke layer wordt een host op een netwerk aangesloten?
A
Core-layer
B
Network-layer
C
Distribution-layer
D
Access-layer
Slide 14 - Quizvraag
11. Wat betekent de afkorting: LAN?
A
Limited Acces Network
B
Local Area Network
C
Logical Area Network
D
Limited Address Network
Slide 15 - Quizvraag
12. Welk protocol zal een host gebruiken om het MAC adres van een destination host te weten te komen?
A
FTP
B
SMTP
C
ARP
D
HTTP
Slide 16 - Quizvraag
13. IP adressen bestaan in feite uit twee delen. Benoem deze delen:
Slide 17 - Open vraag
14. Hoe noemen we het apparaat dat een lokaal netwerk verbindt met ander lokale netwerken?
A
Router
B
Switch
C
Hub
D
Repeater
Slide 18 - Quizvraag
16. Wat betekent de afkorting ARP?
A
Access Remote Protocol
B
Alternative Remote Protocol
C
Access Resolution Protocol
D
Address Resolution Protocol
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
17. Wanneer twee computers met elkaar zijn verbonden en zij allebei tegelijkertijd dienst doen als client en server, spreken we van een…
A
Peer-to-peer netwerk
B
Client-server netwerk
Slide 21 - Quizvraag
18. Wat betekent de afkorting NIC?
A
Name Identifier Card
B
Network Interface Card
C
Name Interface Card
D
Network Internet Card
Slide 22 - Quizvraag
19. Voor het bekabelen van een netwerk kunnen we onder andere gebruik maken van STP kabels.
Wat betekent de afkorting STP?
A
Shielded Twisted Pair
B
Simple Transfer Protocol
C
Simple Twisted Pair
D
Shielded Transfer Pair
Slide 23 - Quizvraag
20. Om computers met elkaar te laten communiceren, moeten ze “dezelfde taal spreken”.
In computertermen noemen we deze gemeenschappelijke taal een…