Havo 4 Aardrijkskunde: Natuur & Landschap: Klimaat

Paragraaf 2.3: klimaten in het Middellands Zeegebied
In deze LessonUp gaan we de basis van het klimaatsysteem leren. Dit is veel uitgebreider dan de informatie in het boek. Dat maakt de informatie uit de LessonUp dus erg belangrijk. Het gebruik van veel extra materiaal (de blauwe dia's) wordt dus ook aangeraden. 

De rode dia's gaan over het weer en niet over het klimaat. Door deze dia's door te nemen krijg niet direct meer inzicht in de werking van het klimaat, maar dit is vooral bedoeld voor diegene die hierin geïnteresseerd zijn.
1 / 85
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 85 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 12 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 2.3: klimaten in het Middellands Zeegebied
In deze LessonUp gaan we de basis van het klimaatsysteem leren. Dit is veel uitgebreider dan de informatie in het boek. Dat maakt de informatie uit de LessonUp dus erg belangrijk. Het gebruik van veel extra materiaal (de blauwe dia's) wordt dus ook aangeraden. 

De rode dia's gaan over het weer en niet over het klimaat. Door deze dia's door te nemen krijg niet direct meer inzicht in de werking van het klimaat, maar dit is vooral bedoeld voor diegene die hierin geïnteresseerd zijn.

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud:
We zullen in deze LessonUp de volgende onderdelen behandelen:
- Luchtdruk
- Hoge & lage luchtdruk
- Luchtcirculatie
- Klimaatsysteem van Köppen
- Neerslag rond de evenaar
- Zeestromen

Slide 2 - Tekstslide

Luchtdruk
Om te begrijpen hoe de atmosfeer werkt, is het misschien handiger om de lucht om ons heen niet te zien als allemaal gassen, maar als een "oceaan van lucht". Zoals in het fragment op de volgende dia gezegd wordt: "we zijn kreeften op de bodem van de oceaan van lucht". Door je de atmosfeer op deze manier voor te stellen, kun jij je vast voorstellen dat ook lucht (net als water) een bepaald gewicht heeft.

Bekijk op de volgende dia het volgende fragment:
12.05 - 16.05
De atmosfeer (of dampkring) is de luchtlaag rond de aarde. Hierin bevinden zich alles gassen, zoals zuurstof, koolstofdioxide, waterdamp en stikstof.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Luchtdruk
Eigenlijk is luchtdruk niets anders dan het gewicht van lucht (en dit zijn allemaal gasdeeltjes). Door de zwaartekracht worden alle gasdeeltjes, zoals zuurstof, koolstofdioxide en waterdamp, naar de aarde getrokken. De lucht heeft daardoor een bepaald gewicht!

Let op: Hoe hoger je komt in de
atmosfeer, hoe minder gasdeeltjes
je nog boven je hebt, dus hoe 
lager de druk van de lucht!
Vlak boven het aardoppervlak bevinden zich de meeste gasdeeltjes. Hoe hoger je komt in de atmosfeer, hoe minder gasdeeltjes.
Hoger in de atmosfeer zijn minder gasdeeltjes. Er is dus ook minder zuurstof. Daarom raak je sneller "buiten adem" wanneer je in de bergen loopt: je krijgt namelijk minder zuurstof binnen!

Slide 5 - Tekstslide

Leg uit waarom de lucht niet naar boven stroomt, terwijl de luchtdruk hoog in de lucht lager is.

Slide 6 - Open vraag

Verschillen in luchtdruk
De drijvende kracht achter het stromen van de lucht (wat we wind noemen) zijn luchtdrukverschillen. Als de hoeveelheid gasdeeltjes (dus de luchtdruk) overal gelijk is, zal lucht niet gaan stromen. Vergelijk dit met het oppompen van een band. Eigenlijk stoppen we heel veel gasdeeltjes in de band en is de luchtdruk in de band heel hoog. Wanneer de band lek is, stromen de gasdeeltjes de band uit, totdat de luchtdruk binnen de band net zo hoog is als buiten de band.
De luchtdruk hoort overal gelijk te zijn, anders gaat de wind stromen. Je kunt dit vergelijken met een glas drinken. Als je water in een glas doet, verdeelt het water zich gelijkmatig over het hele glas. Het water blijft ook niet aan 1 kant van het glas. Op dezelfde manier verdelen alles gassen in de atmosfeer zich gelijkmatig over het aardoppervlak. Als er op een plaats dus veel gasdeeltjes zijn en ergens anders weinig, dan gaan de gassen stromen van de plek waar er teveel gasdeeltjes zijn naar de plek met weinig gasdeeltjes.

Slide 7 - Tekstslide

Luchtdruk meten
Per vierkante kilometer op het aardoppervlak heeft de lucht een gewicht van ongeveer 10.000 kilo! Dat voelen we zelf niet, omdat de lucht in ons lichaam die druk compenseert. De luchtdruk geven we niet aan in kilo's, maar in millibar of hectopascal (hpa). De gemiddelde luchtdruk op aarde is 1013 millibar of hpa. Extreme waardes in Nederland zijn een lagedrukgebied van ongeveer 950 hpa en een hogedrukgebied van 1050 hpa

Bij een lagere luchtdruk is de kans op regen veel hoger dan bij een hogere luchtdruk. Toch zijn er uitzonderingen, waarbij het bij een hoge luchtdruk ook regende. 

Slide 8 - Tekstslide

Zal er bij een orkaan sneller een luchtdruk van 950 hpa of 1050 hpa worden gevonden?
A
950
B
1050

Slide 9 - Quizvraag

Leg je antwoord bij de vorige vraag uit.

Slide 10 - Open vraag

Ontstaan verschillen in luchtdruk
Als de atmosfeer verwarmd wordt, zetten de gasdeeltjes uit. Dit betekent dat de gasdeeltjes ten opzichte van hun omgeving lichter worden, waardoor ze gaan stijgen. Hoger in de atmosfeer is het kouder, waardoor de gasdeeltjes afkoelen. Ze krimpen weer, waardoor ze zwaarder worden en naar beneden zakken.

De beweging van de lucht noemen we net 
als bij magmastromen binnen in de aarde 
convectiestromen.
De bodem wordt opgewarmd door de zon. Hierdoor zetten gasdeeltjes uit en worden lichter dan hun omgeving: ze stijgen op.
1
Hoger in de atmosfeer is het koud: de gasdeeltjes koelen af. Dit betekent dat de lucht krimpt. De lucht wordt weer zwaarder en zakt naar beneden.
2

Slide 11 - Tekstslide

Waar kun je vooral neerslag verwachten?
A
Waar de lucht is opgestegen
B
Waar de lucht gaat dalen
C
Bij beide plekken
D
Bij beide niet, dat gebeurt ergens anders

Slide 12 - Quizvraag

Wolken
Wolken ontstaan als waterdamp condenseert. Hoe kouder de lucht, hoe minder water de lucht kan vasthouden. Van lucht kunnen we dus de relatieve luchtvochtigheid vaststellen. Dit is de verhouding van de hoeveelheid waterdamp in de lucht ten opzichte van de maximale hoeveelheid waterdamp die de lucht kan vasthouden. Bij het afkoelen van de lucht (bijvoorbeeld als de lucht stijgt en in koudere luchtlagen terecht komt) stijgt dus de luchtvochtigheid: Dat komt niet omdat er vocht wordt toegevoegd aan de lucht, maar omdat de maximale hoeveelheid vocht die de lucht kan vasthouden daalt. Voorbeeld: Stel, in een bepaalde hoeveelheid lucht zit 1 liter waterdamp, terwijl de lucht 5 liter water kan vasthouden. De relatieve luchtvochtigheid is dan 20% (1/5e deel). Wanneer de lucht afkoelt en nog maar 2 liter water kan vasthouden dan is de luchtvochtigheid gestegen naar 50% (1/2e deel). Hoeveel water er in wolken zit zie je in het volgende filmpje.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Wolken
Vaak denken we dat wolken niet naar beneden vallen. In het volgende filmpje zullen we zien dat wolken wel naar beneden vallen. In het echt zien we dat alleen veel minder goed, omdat wolken zo langzaam lijken te bewegen!

In het filmpje daarna wordt aangetoond hoe hagel ontstaat. Hier is een kleine uitleg voor nodig. We hebben het al gehad over stijgende lucht. In grote wolken is vaak sprake van een stijgende luchtlaag. Een hagelsteentje wordt mee naar boven genomen door die luchtlaag, maar valt vaak ook ergens weer naar beneden in de wolk. Wanneer het hagelsteentje weer in een stijgende luchtlaag terecht komt, wordt het hagelsteentje dus weer mee naar boven genomen. Elke keer 
dat het hagelsteentje door de wolk wordt mee-
genomen ontstaat er een nieuwe "ring" van ijs 
om de hagelsteen heen. Door die gelaagdheid 
is de hagelsteen een stuk sterker dan normaal 
bevroren water (zie filmpje).
De warme stijgende lucht neemt water mee naar de top van de wolk, waar het zo koud is dat water bevriest.
1
Wanneer het bevoren water te zwaar wordt zakt de hagel weer naar beneden, mee met de koude luchtstroom.
2
Als het hagelsteentje weer in een warme stijgende luchtlaag terecht komt wordt er weer een laagje water gevormd om het hagelsteentje heen, wat bevriest in de top van de wolk
3
Let op: De begrippen in deze afbeelding zijn vrij ingewikkeld en hoef je ook niet te kennen om het vormen van hagelstenen te begrijpen!
!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Opwarming van de atmosfeer
De atmosfeer wordt niet direct door de zon verwarmd. De zon verwarmt namelijk eerst het aardoppervlak en het aardoppervlak verwarmt de atmosfeer. Dit betekent dat de atmosfeer van onderop wordt verwarmd! Het lijkt dus misschien wat tegenstrijdig dat het bij de top van de berg kouder is dan aan de voet van een berg, maar dat heeft met dit principe te maken.

Dat de atmosfeer van onderaf wordt verwarmd wordt in het volgende filmpje aangetoond.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Toepassingen
Het idee dat warme lucht stijgt kunnen we toepassen op veel gebieden. Zowel op lokale schaal, maar ook binnen een badkamer of woonkamer (zie afbeeldingen). 
Warm water komt van boven.
1
De grond wordt verwarmd (door het warme water), waardoor de lucht erboven uitzet en opstijgt
2
Omdat er nog maar weinig gasdeeltjes aanwezig zijn op de bodem van de douche worden er nieuwe gasdeeltjes aangetrokken vanaf de zijkant. Het douchegordijn beweegt naar binnen toe.
3
Deze luchtcirculatie in de douche is een voorbeeld van de luchtcirculatie in de atmosfeer.
4
Sommige gebieden in een landschap houden beter warmte van de zon vast dan andere. Wegen worden bijvoorbeeld erg warm, waardoor de lucht erboven ook meer wordt verwarmd en dus opstijgt. Zweefvliegers zoeken deze stijgende luchtkolommen, omdat dit ze helpt om hoogte te winnen. 
1
Hoger in de atmosfeer is de lucht afgekoeld, wordt zwaarder en zakt weer naar beneden.
2

Slide 20 - Tekstslide

Convectiestromen op aarde
De motor van het klimaat op aarde zijn de grootschalige convectiestromen. Rond de evenaar wordt de aarde (gemiddeld in een jaar) het sterkst verwarmd. De zonnestralen hoeven hun energie maar te verdelen over een klein oppervlak, waardoor dit deel van de wereld goed verhit kan worden. Verder hoeven de zonnestralen een kleinere afstand tot de atmosfeer af te leggen, waardoor ze minder gereflecteerd worden (en er dus meer zonnestralen over zijn om de aarde te verwarmen).

Kortom: Rond de evenaar wordt de lucht beter
verwarmd dan rond hogere breedtegraden
(dit is dichter bij de Noord- en Zuidpool).

Slide 21 - Tekstslide

Als er geen wind- en zeestromen zouden zijn, waar zou het dan warmer worden?
A
De Noordpool
B
De Evenaar
C
Landinwaarts
D
Gematigde breedten aan zee

Slide 22 - Quizvraag

Convectiestromen op aarde
In de afbeelding zijn de convectiestromen weergegeven.  (1) Rond de evenaar is het warm, daar stijgt de lucht en (2) hoger in de atmosfeer koelt het af en zakt de lucht naar beneden.
De convectiestromen verdelen de energie op aarde. Zonder deze stromen zou het op de evenaar veel warmer en richting de polen veel kouder zijn.

Je hoeft nog niet te letten op de Engelse begrippen in de afbeelding.
Rond de evenaar wordt het aardoppervlak het sterkst verwarmd, hier stijgt de lucht dus op.
1
Hoger in de atmosfeer koelt de lucht af beweegt naar het noorden en zuiden en zakt uiteindelijk naar beneden.
2

Slide 23 - Tekstslide

Alle circulatiecellen
Je kunt nu verwachten dat er door de opwarming van de evenaar en de koude gebieden bij de Noord- en Zuidpool sprake is van een duidelijke stroming van de wind (zie afbeelding). Lucht kan opstijgen bij de evenaar en uiteindelijk verplaatsen naar de Noord- en Zuidpool waar de lucht afkoelt en daalt. Vervolgens verplaatst de lucht zich naar gebieden met een lage luchtdruk (dus richting de evenaar). Helaas is het iets minder simpel. Omdat de aarde draait, krijgt de wind een "duw" vanaf de zijkant (later wordt dit uitgebreider uitgelegd). Hierdoor blijft de wind niet rechtstreeks van de evenaar naar de Noord- en Zuidpool stromen, maar wordt de wind afgeremd.

Slide 24 - Tekstslide

Wind
Door de verschillen in luchtdruk gaat lucht stromen. Dat noemen wij de wind. Maar hoe snel gaat de wind eigenlijk? En vanaf welke windsnelheid wordt de wind gevaarlijk? Dat zie je in het volgende filmpje.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Alle circulatiecellen (2)
Omdat de wind een "duw" krijgt, blijft de lucht die is opgestegen vanaf de evenaar "hangen" boven 30 graden Noorder- en Zuiderbreedte. Daar is de lucht afgekoeld en zakt de lucht weer. De gezakte lucht verplaatst zich over het oppervlak richting de evenaar, maar ook richting 60 graden Noorder- en Zuiderbreedte. Op de Noord- en Zuidpool (90 graden Noorder- en Zuiderbreedte) is het koud. Daar koelt de lucht dus af en zakt de lucht. Deze lucht verspreidt zich richting de 60e breedtegraad.
Daardoor botst op de 60e breedtegraad koude lucht uit de Noord- en
Zuidpool met de lucht die van de 30e breedtegraad afkomt.
De lucht moet stijgen en er ontstaat een lagedrukgebied.
Nu zien we een duidelijk patroon: Rond de evenaar heerst 
doorgaans een lagedrukgebied, rond de 30e graad Noorder- en 
Zuiderbreedte een hogedrukgebied en rond de 60e breedtegraad
een lagedrukgebied, en op de Noord- en Zuidpool weer een 
hogedrukgebied.

Slide 27 - Tekstslide

Alle circulatiecellen (3)
Door het ontstaan van hoge en lagedrukgebieden, ontstaan er ook 3 circulatiecellen. De eerste is de Hadleycell. Dit is ongeveer het gebied tussen de evenaar en 30 graden noorder- en zuiderbreedte. De lucht stijgt op bij de evenaar en daalt bij de 30e breedtegraad. De luchtcirculatie van de Ferrelcell bevindt zich tussen de 30e en 60e breedtegraad, waarbij de lucht op de 60e breedtegraad
opstijgt en bij de 30e breedtegraad weer daalt.
De laatste cell is de polaire cell die bestaat uit
de stijgende lucht van de 60e breedtegraad en
uit de dalende lucht van de 90e breedtegraad.

In het volgende filmpje wordt de theorie nog
een keer uitgelegd.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Maak 4 combinaties tussen een letter en een cijfer:
A groot lagedrukgebied. 1 keerkringen
B warm hogedrukgebied 2 gematigde breedten
C kleinere lagedrukgebieden 3 Noord- en Zuidpool
D koud hogedrukgebied 4 Evenaar

Slide 30 - Open vraag

Luchtdruk en het weer
De luchtdruk van een gebied bepaalt in grote mate het weer dat we zien. Zoals je al hebt geleerd stijgt warme lucht en deze lucht koelt hoger in de atmosfeer af. 

Deze koude lucht kan minder goed waterdamp vasthouden. Waterdamp gaat condenseren, waardoor er bewolking ontstaat en het uiteindelijk kan gaan regenen. Een lagedrukgebied leidt dus vaak tot bewolking en regen. 

Bij een hogedrukgebied daalt de lucht. De lucht is vaak al uitgeregend en wanneer de lucht extra daalt, warmt deze op (want de lucht komt dichter bij het aardoppervlak) en kan dus nog makkelijker waterdamp vasthouden. Bij een hogedrukgebied is het dus vaak onbewolkt. 

Bij de lagedrukgebieden rond de evenaar en de 60e breedtegraad zien we dus vaak bewolking en regen en bij de hogedrukgebieden rond de 30e en 90e breedtegraad zijn er veel zonnige dagen.

Slide 31 - Tekstslide

Leg uit waarom het in de tropen zo veel regent. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 32 - Open vraag

Leg uit waarom het in de Sahara zo droog is. Je verklaring moet een situatiebeschrijving en een algemene regel bevatten.

Slide 33 - Open vraag

Let op:
De tegenstelling dat bij een hogedrukgebied het zonnig is en bij een lagedrukgebied het bewolkt of regenachtig is zegt nog niks over de temperatuur van een gebied, maar het zegt alleen iets over de te verwachten neerslag!

Zo is het rond de 30e breedtegraad en 90e breedtegraad erg zonnig en droog. De gebieden rond de 30e breedtegraad zijn echter warm (warm en droog, dus vaak woestijngebieden) en gebieden rond de 90e breedtegraad (Noord- en Zuidpool) zijn erg koud. 
De gebieden rond de evenaar zijn warm en nat, terwijl de gebieden rond de 60e breedtegraad een stuk kouder kunnen zijn en nat. 
Nederland is een goed voorbeeld: In de zomer betekent een hogedrukgebied dat het droog blijft en door de kracht van de zon dat het ook warm kan worden. In de winter betekent een hogedrukgebied dat het droog is, maar omdat de zon veel minder sterk is, koelt de aarde erg af en wordt het erg koud in Nederland. Er is ook langdurig een hogedrukgebied in de winter nodig om te zorgen voor een Elfstedentocht, omdat het dan langdurig koud is (wat er voor zorgt dat het ijs dik genoeg is).

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

De afwijking van wind
In de vorige dia's werd al genoemd dat de richting van de wind verandert door de draaiing van de aarde. Dit noemen we het corioliseffect
De wind krijgt hierdoor een afwijking. Volgens de wet van Buys Ballot krijgt de wind op het Noordelijk halfrond een afwijking naar rechts en de wind op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links. Daardoor hebben orkanen op het zuidelijk halfrond (zie links) een andere vorm dan orkanen op het noordelijk halfrond (zie rechts).
Kortom: het corioliseffect houdt in dat de wind een afwijking krijgt door het draaien van de aarde. Met de wet van Buys Ballot wordt aangegeven naar welke kant de wind een afwijking heeft.

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Video

Slide 38 - Video

Afwijking: Altijd met de wind in de rug!
Let er goed op dat er met een afwijking naar links of rechts wordt bedoeld dat dit de afwijking is met de wind in de rug. Daardoor lijkt het misschien alsof de wind van de 30e breedtegraad naar de evenaar op het noordelijk halfrond naar "links" gaat, maar omdat de wind uit het noorden komt, maakt deze toch een bocht naar rechts!
De wind die van de 30e beedtegraad naar de evenaar stroomt komt vanaf het noorden. Een afwijking naar rechts (met de wind in de rug) betekent dus dat de wind nu naar het westen gaat stromen, terwijl wij op de kaart de wind naar links zien afbuigen. Omdat het dus wat lastig lijkt is het belangrijk om hiermee altijd goed op te letten!

Slide 39 - Tekstslide

De wet van Buys Ballot bij drukgebieden
De wet van Buys Ballot betekent dat voor het noordelijk halfrond de wind richting een lagedrukgebied dus tegen de klok in stroomt (zie de filmpjes op de vorige dia en de afbeelding op deze dia). Voor een lagedrukgebied op het zuidelijk halfrond is dit precies omgekeerd: de wind stroomt in de richting van de klok naar het centrum van het lagedrukgebied. 

Voor een hogedrukgebied is de situatie precies omgekeerd:
Op het noordelijk halfrond stroomt de lucht met de richting
van de klok uit het centrum en op het zuidelijk halfrond 
stroomt de lucht bij een hogedrukgebied tegen de richting
van de klok uit het centrum. 

Slide 40 - Tekstslide

Lagedrukgebieden in het echt
Via de link op de volgende dia kun je de windstromen van dit moment zien. Kun je lagedrukgebieden zien? Let goed op gebieden op het noordelijk halfrond waar wind tegen de richting van de klok stroomt.

Vlak bij de zuidpool kun je doorgaans ook veel lagedrukgebieden vinden. Op het zuidelijk halfrond beweegt de wind met de richting van de wind mee.

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Link

Klimaatgrafieken
Voordat we ingaan op de verschillende klimaten is het belangrijk dat je klimaatgrafieken kunt "lezen". In de afbeelding zie je de klimaatgrafiek van Amsterdam. De rode lijn laat de temperatuur zien (de waardes staan aan de linker Y-as). In januari is het gemiddeld zo'n 3 graden en in juli (de 7e maand) zo'n 17 graden. De blauwe staven geven de neerslag weer per maand. In de rechterkant van de Y-as wordt het aantal millimeters neerslag per maand
weergegeven. Er zijn wel wat verschillen in neerslag
tussen de maanden, maar over het algemeen zijn
de verschillen niet erg dramatisch. Er is namelijk
geen uitgesproken seizoen waarin het erg droog
of erg nat is. Mocht je klimaatgrafieken nog erg 
lastig vinden, bekijk dan het filmpje op de 
volgende dia.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Klimaatsysteem van Köppen
Wladimir Köppen bedacht een systeem om verschillende klimaten te onderscheiden. Dit noemen we het klimaatsysteem van Köppen. Als uitgangspunt voor zijn systeem nam hij de vegetatie (begroeiing), want die is afhankelijk van neerslag en temperatuur. Op basis van de vegetatie bedacht hij 5 hoofdklimaten (zie kaart):
- De A-klimaten: Dit zijn de tropische klimaten vlak bij de evenaar (blauw in de kaart). Hier is het warm en regent het vaak. Hier is de gemiddelde maandtemperatuur altijd boven de 18 graden.
- De B-klimaten: Iets verder van de evenaar regent het veel minder vanwege het hogedrukgebied. Dit zijn de droge gebieden waar veel woestijnen liggen. Hier valt per jaar minder dan 500 mm neerslag. 
- De C-klimaten: Dit zijn de gebieden verder van de evenaar. 
Door de zee wordt het in de winter nooit echt koud. Dit
worden ook wel de zeeklimaten genoemd. De winter-
maanden zijn gemiddeld warmer dan -3 graden.
- De D-klimaten: Verder landinwaarts en naar het noorden
zijn de winters erg koud. Dit zijn de landklimaten. Hier
zijn de wintermaanden gemiddeld kouder dan -3 graden.
- De E-klimaten: Dit zijn de polaire klimaten. Hier is het 
in de zomermaanden gemiddeld kouder dan 10 graden.

Slide 45 - Tekstslide

Klimaatsysteem van Köppen: onderverdeling
Volgens de eerste indeling bestaat het klimaatsysteem uit 5 hoofdklimaten. Spanje en Nederland vallen bijvoorbeeld in hetzelfde hoofdklimaat. Maar de indeling is erg ruim: Het klimaat is in Spanje bijvoorbeeld heel anders dan in Nederland. Daarom heeft Köppen een onderverdeling gemaakt. Voor de A, C en D klimaten deed hij dat op neerslagseizoen: Er is sprake van een zomerdroogte (deze gaf hij de letter "s" mee), er is sprake van winterdroogte (die gaf hij de letter "w") of er is geen droog seizoen (die gaf hij de letter "f": het droogteseizoen faalt). Zo krijgen we de volgende combinaties:
Af: Tropisch: Warm en neerslag het hele jaar door
Aw/As: Neerslag alleen in de zomer (omdat het dan warm is en er een lagedrukgebied heerst)
Cf: De temperatuur is wat lager (het is niet elke maand minstens 18 graden gemiddeld, want dan zou het een Af klimaat zijn, maar het is ook niet kouder dan -3 in een wintermaand, want dan zou het een Df-klimaat zijn), maar het kan het hele jaar regenen (zoals in Nederland)
Cs: Er is sprake van een zomerdroogte (zoals in het Middellands Zeegebied)
Cw: Er is sprake van een winterdroogte (zoals in grote delen van China)
Df: Het is koud in de winter (Daar staat de "D" voor), maar het regent het hele jaar door
Dw: Het is koud in de winter en het regent vooral in de zomer. In de winter is het droog.
Ds: Het is koud in de winter en het regent vooral in de winter. In de zomer is het droog.

Wanneer je dit nog lastig vindt kun je het filmpje op de volgende dia bekijken

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Video

Als je van de evenaar naar de Noord- of Zuidpool reist kom je in principe de klimaten in de volgende volgorde tegen: tropische, droge, gematigde en polaire klimaten. Noem 4 factoren waardoor dit patroon veranderd wordt.

Slide 48 - Open vraag

Leg uit waarom de winters in Nederland zoveel milder zijn dan die in Moskou.

Slide 49 - Open vraag

Neerslag rond de evenaar.
We hebben al gekeken naar de evenaar. Hier was vaak sprake van een lagedrukgebied. Je hebt ook al geleerd dat bij lagedrukgebieden vaak neerslag ontstaat. Nu is het lagedrukgebied rond de evenaar niet stabiel. Hiermee wordt bedoeld dat het lagedrukgebied (en dus de neerslag) verplaatst door het jaar heen. De komende dia's gaan we kijken wat er gebeurt. 

We noemen het lagedrukgebied de InterTropische Convergentie Zone, oftewel de ITCZ. Dit lagedrukgebied beweegt zich in de zone tussen de tropen.

Slide 50 - Tekstslide

ITCZ: Het lagedrukgebied rond de evenaar
Door het verloop van de seizoenen wisselt de plaats waar de zon het meeste energie geeft aan het aardoppervlak. Gemiddeld over een jaar genomen is dat de evenaar. Maar in juli geeft de zon veel meer energie af ten noorden van de evenaar en in januari veel meer energie ten zuiden van de evenaar. Dit betekent dat die plaatsen dus ook warmer worden en dat op die plaatsen lagedrukgebieden ontstaan. Bekijk de afbeelding. De rode lijn geeft de itcz weer voor de maand juli en de blauwe lijn geeft de itcz weer voor de maand januari. 
De itcz verschuift dus door de seizoenen 
heen. Dat betekent dat veel gebieden die 
dicht bij de evenaar liggen een duidelijk
droog (als de itcz elders is) en nat (als de
plaats onder de itcz ligt) seizoen hebben.
Bekijk voor meer informatie het filmpje
op de volgende dia.

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Video

Moesson
Door de verschuiving van de itcz door het jaar heen kennen sommige plaatsen een regen- en droogteseizoen. Bekijk op de afbeelding de windrichting in het zuidoosten van India. In Januari heerst hier een aflandige wind. De wind komt van het land en is dus droog. In juli is er sprake van een aanlandige wind. Deze lucht heeft veel vocht op kunnen nemen boven zee en regent boven India uit. Dit noemen we een moesson (sterk regenseizoen). 

Slide 53 - Tekstslide

Moessonklimaat
Köppen gaf de gebieden met een moesson hun eigen klimaatcode. Dit is een Am klimaat (zie de kaart voor alle plaatsen met een Am klimaat). De A staat nog steeds voor de warme en natte tropische gebieden en de kleine letter "m" duidt op een heel sterk regenseizoen. 
De plaats Cherrapunji in India is één van de natste gebieden op aarde (zie klimaatgrafiek). In juli valt hier gemiddeld 2700 millimeter neerslag, ruim 3 keer zo veel als in Nederland in een heel jaar valt! Hier kan men dus echt spreken van een regenseizoen. Behalve de aanwezigheid van de itcz zorgt de Himalaya er voor dat de lucht omhoog moet, afkoelt, waardoor waterdamp condenseert en uitregent. Daardoor is dit zo'n natte plaats. In de winter koelt het land weer snel af en blijft de zee nog warm. Daardoor verplaatst het lagedrukgebied zich dan naar de zee (zie afbeelding)

Slide 54 - Tekstslide

Vergelijk de rode lijn in de klimaatgrafieken met elkaar. Het valt op dat hoe verder van de evenaar hoe duidelijker het verschil tussen de seizoenen. De zomers zijn nog wel warm wat, maar hoe verder van de evenaar, hoe kouder de winters.
1
Let goed op het verschil in neerslag per seizoen. Wanneer regent het vooral ten zuiden van de evenaar? En wanneer regent het vooral ten noorden van de evenaar?
2

Slide 55 - Tekstslide

Zeestromen
Tot nu toe hebben we het vooral over windsystemen gehad. Voor de zee gelden ongeveer dezelfde uitgangspunten. De zeestromen worden aangedreven door 3 factoren:
1) Wind
2) Zoutgehalte
3) Temperatuur
De combinatie van zoutgehalte en temperatuur noemt men de thermohaliene circulatie. Warm zeewater verdampt 
veel makkelijker, waardoor warme 
zeestromen vaak veel neerslag brengen 
en het vlakbij koude zeestromen veel 
droger is.

Slide 56 - Tekstslide

De volgende oefeningen komen uit het Havo examen 2017, eerste tijdvak

Slide 57 - Tekstslide

Bij de evenaar valt in Afrika veel meer neerslag dan bij de Kreeftskeerkring en de Steenbokskeerkring.
Leg het ontstaan van dit verschil in neerslag uit aan de hand van de overheersende luchtdruk bij de evenaar en de overheersende luchtdruk bij de keerkringen.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 58 - Open vraag

Gebruik atlaskaart 222.
In het zuidelijk deel van Afrika valt aan de oostkust meer neerslag dan aan de westkust.
Wat is de oorzaak van dit verschil?

Slide 59 - Open vraag

In de Sahel, net ten zuiden van de Sahara, is de veehouderij een belangrijk bestaansmiddel. Leg uit dat de veehouderij in de Sahel bijdraagt aan verwoestijning. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 60 - Open vraag

De volgende vragen komen uit het Havo examen 2017, 2e tijdvak

Slide 61 - Tekstslide

Gebruik de bron en kaartblad 174-175.
Het Tsjaadmeer was enkele duizenden jaren geleden veel groter.
Sindsdien is het klimaat in de Sahara droger geworden en is het
noordelijk deel van het meer helemaal opgedroogd.
Geef twee natuurlijke oorzaken waardoor het zuidelijke deel niet
helemaal is opgedroogd en het noordelijke deel wel.

Slide 62 - Open vraag

Gebruik de bronnen. Een groot deel van het jaar
wordt stof uit het deels drooggevallen Tsjaadmeer
getransporteerd in de richting die in bron 2 is aangegeven.
Beschrijf aan de hand van de wet van Buijs Ballot dat het
stof in deze richting wordt getransporteerd.

Slide 63 - Open vraag

Gebruik atlaskaart 179D.
Het landgebruik in de omgeving van het Tsjaadmeer draagt bij aan de grote hoeveelheid stof die naar het Amazonegebied wordt getransporteerd.
Leg dit uit.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 64 - Open vraag

Het stof uit het deels drooggevallen Tsjaadmeer vergroot de bodemvruchtbaarheid in het Amazonegebied. Door menselijk ingrijpen in het Amazonegebied neemt de bodemvruchtbaarheid daar echter af.
Leg uit dat door menselijk ingrijpen de bodemvruchtbaarheid in het Amazonegebied afneemt.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten

Slide 65 - Open vraag

De volgende vragen komen uit het Havo Examen 2016, eerste tijdvak

Slide 66 - Tekstslide

Gebruik de bron en de atlas. In de buurt van de meridiaan
van 90 graden oosterlengte liggen van noord naar zuid de
steden Norilsk, Ürümqi, Lhasa en Dhaka (zie atlaskaart 140).
In de bron staan vier klimaatgrafieken die horen bij deze vier
steden. Noteer de letters a tot en met d uit de bron op je
antwoordblad. Schrijf achter elke letter de naam van de juiste stad.

Slide 67 - Open vraag

Gebruik de atlas.
In de wintermaanden valt er op het vasteland van Azië veel minder neerslag dan in de zomermaanden (zie kaartblad 139). Leg dit uit. Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 68 - Open vraag

Gebruik kaartblad 138-139.
In het westen van China valt het hele jaar door weinig neerslag. Geef hiervan twee oorzaken.

Slide 69 - Open vraag

Gebruik de atlas. In het oosten van Rusland is het in de winter veel kouder dan in het westen van Rusland (zie atlaskaart 139B). Geef hiervan 2 oorzaken.

Slide 70 - Open vraag

De volgende vragen komen uit het Havo examen 2016, 2e tijdvak

Slide 71 - Tekstslide

Gebruik de atlas.
In vrijwel heel Indonesië komen tropische regenklimaten (A-klimaten) voor.
Geef aan
− welk hoofdklimaat nog meer voorkomt in Indonesië;
− wat de oorzaak is van het voorkomen van dat andere hoofdklimaat.

Slide 72 - Open vraag

Gebruik de atlas.
In Indonesië komen twee verschillende tropische regenklimaten (A-klimaten) voor.
Noteer deze twee tropische regenklimaten op je antwoordblad.
Geef voor elk klimaat aan waardoor dat klimaat juist daar in Indonesië voorkomt.

Slide 73 - Open vraag

Door de aanleg van plantages op de eilanden Kalimantan, Sumatra en Sulawesi voeren rivieren de laatste decennia steeds meer sediment af. Leg dit uit.
Je uitleg moet een oorzaak-gevolgrelatie bevatten.

Slide 74 - Open vraag

Verder oefenen?
Ga naar www.examenblad.nl
Klik op het jaartal van het examen dat je wilt oefenen. Ga naar maatschappijvakken --> aardrijkskunde
Download de opgaves en het correctievoorschrift (de antwoorden) en eventueel de bronnen.

Slide 75 - Tekstslide


Slide 76 - Open vraag

Tekst
Tekst

Slide 77 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 78 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 79 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 80 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 81 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 82 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 83 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 84 - Tekstslide

Tekst
Tekst

Slide 85 - Tekstslide