Procenten/herhaling

Procenten 
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Procenten 

Slide 1 - Tekstslide

In deze les leer je... 

...hoe zat het ook alweer met breuken en procenten

...rekenen met procenten (gegeven en gevraagd)

...rekenen met procenten en grote getallen
...terugrekenen met procenten
...rekenen met promille
...rekenen met exponentiële groei

Slide 2 - Tekstslide

is hetzelfde als
41
A
4%
B
40%
C
25%
D
20%

Slide 3 - Quizvraag



Een broek kost €50, er komt 20% bij.
Hoeveel moet je nu betalen?




 
Rekenen met procenten

Slide 4 - Tekstslide



Een broek kost €50, er komt 20% bij.

1 wat weet je
2 wat moet je weten
3 waar komt de 1 en de ///
4 uitrekenen: 50:100x120=60

De broek kost nu €60



 
Rekenen met procenten
%
100
50
120
1
60
////
1
2
3
4
1
3

Slide 5 - Tekstslide



 
Rekenen met procenten
Een broek kost €50, er gaat 25% af.
Hoeveel moet je nu betalen?

Slide 6 - Tekstslide





 




De broek kost nu:
(50:100x75=37,50)
€37,50


Rekenen met procenten
1
%
100
50
75
1
///
37,50
1
3
3
2
4
Een broek kost €50, er gaat 25% af.
Hoeveel moet je nu betalen?

Slide 7 - Tekstslide



 
Excl. BTW
Een scooter kost €2000 excl. BTW, hoeveel kost hij incl. BTW? 

Slide 8 - Tekstslide

 






Inclusief BTW kost de scooter:
(2000:100x121) €2420



Excl. BTW
%
100
2000
1
///
121
2420
Een scooter kost €2000 excl. BTW, hoeveel kost hij incl. BTW? 

Slide 9 - Tekstslide







  1. wat weet je
  2. wat moet je weten
  3. waar komen de 1 en de ///
  4. uitrekenen
% gevraagd
%
De huurprijs wordt verhoogd van €574 naar € 586, hoeveel % is de verhoging? 

Slide 10 - Tekstslide


De huurprijs is na de 
verhoging 
(100:574x586) 102,1%





De verhoging is dus 
(102,1-100) 2,1%


 

  1. wat weet je
  2. wat moet je weten
  3. waar komen de 1 en de ///
  4. uitrekenen

De verhoging is 2,1%
% gevraagd
%
574
586
100
102,1
1
////
1
1
2
4
3
3
De huurprijs wordt verhoogd van €574 naar € 586, hoeveel % is de verhoging? 

Slide 11 - Tekstslide

Grote getallen, hoe zat het ook alweer
Duizend    1 000  
Miljoen      1 000 000
Miljard       1 000 000 000
Biljoen       1 000 000 000 000
Biljard        1 000 000 000 000 000 

Slide 12 - Tekstslide

Grote getallen en procenten

schrijf 2,34 miljoen in cijfers:
de komma schuift 6 plaatsen op dus:
 2 340 000

Slide 13 - Tekstslide



Incl. BTW
%
Een scooter kost €2000 incl. BTW, hoeveel kost hij excl. BTW?

Slide 14 - Tekstslide










De scooter kost (2000:121x100)
€1652,89 excl. BTW
Incl. BTW
%
kosten
100
1652,89
2000
////
121
1
incl. BTW is 121%
!
excl. BTW is 100%
!
Een scooter kost €2000 incl. BTW, hoeveel kost hij excl. BTW?
Let op:
incl. BTW is altijd 100% 
excl. BTW is 121% of 106%
!

Slide 15 - Tekstslide










  1. wat weet je
  2. wat moet je weten
  3. waar komen de 1 en de ///
  4. uitrekenen
% terugrekenen
aantal
%


100



 6 leerlingen in de klas dragen een bril, dat is 27,3% van alle leerlingen.
Hoeveel leerlingen zitten in de klas?

Slide 16 - Tekstslide


Er zitten (6:27,3x100)
22 leerlingen in de klas






  1. wat weet je
  2. wat moet je weten
  3. waar komen de 1 en de ///
  4. uitrekenen
% terugrekenen
aantal
%
22,0
6
100
27,3
////
1
2
4
1
1
3
3
 6 leerlingen in de klas dragen een bril, dat is 27,3% van alle leerlingen.
Hoeveel leerlingen zitten in de klas?

Slide 17 - Tekstslide

promille


                       procent =


                      

                       promille =

  
1001=0,01
10001=0,001
Rekenen met promille werkt hetzelfde als rekenen met procent, alleen vul je 1000 in in plaats van 100.  

Slide 18 - Tekstslide

Exponentiële groei...
...als een hoeveelheid iedere tijdseenheid 
(bv: minuut, uur, maand, jaar) met hetzelfde percentage 
toe- of afneemt. 
Bijvoorbeeld rente waardoor je spaargeld toeneemt 
of de hoeveelheid zielige diertjes die afneemt.  



Slide 19 - Tekstslide

De groeifactor
De groeifactor: 


Je krijgt per jaar 4% rente, na 1 jaar heb je 104%
dan is de groeifactor: 



100aantal.procenten.na.de.tijdseenheid
100104=1,04

Slide 20 - Tekstslide

De groeifactor
De groeifactor: 


Het aantal panda's neemt af met 6% per jaar, 
na 1 jaar heb je nog 94%

dan is de groeifactor: 



100aantal.procenten.na.de.tijdseenheid
10094=0,94

Slide 21 - Tekstslide

Het aantal inwoners van een stad stijgt met 6% per jaar, de groeifactor is dan:
A
6
B
1,06
C
1,6

Slide 22 - Quizvraag

Het aantal haaien daalt met 6,7 % per jaar,
de groeifactor is dan:
A
0,933
B
93,3
C
1,067

Slide 23 - Quizvraag

Exponentiële formules

De standaardformule die hoort bij exponentiële groei is:



uitkomst=begingetalgroeifactortijd

Slide 24 - Tekstslide

Exponentiële formules
Je zet €453 op de bank, je krijgt 4% rente. 
Hoeveel heb je na 10 jaar?

 
uitkomst=begingetalgroeifactortijd

Slide 25 - Tekstslide

Exponentiële formules
Je zet €453 op de bank, je krijgt 4% rente. 
Hoeveel heb je na 10 jaar?

begingetal = 453
groeifactor =
tijd = 10 

Na 10 jaar heb je €670,55 op je rekening staan. 
uitkomst=begingetalgroeifactortijd
100104=1,04
uitkomst=4531,0410=670,55

Slide 26 - Tekstslide

Exponentiële formules
Er zijn nog 2250 panda's, ieder jaar neemt dat aantal met 6% af.
Hoeveel panda's zijn er nog na 15 jaar? 


uitkomst=begingetalgroeifactortijd

Slide 27 - Tekstslide

Exponentiële formules
Er zijn nog 2250 panda's, ieder jaar neemt dat aantal met 6% af.
Hoeveel panda's zijn er nog na 15 jaar? 

begingetal = 2250
groeifactor =
tijd = 15 

Na 15 jaar zijn er nog 889 panda's
uitkomst=begingetalgroeifactortijd
10094=0,94
uitkomst=22500,9415=889,41
Er gaat er 6% af, je hebt dan na een jaar 94% over. 
Kijk goed waar de vraag over gaat, panda's moet je afronden op helen...

Slide 28 - Tekstslide

Max heeft €500 op zijn spaarrekening gezet. Hij krijgt 1,5 % rente per jaar.
wat is de groeifactor?

Slide 29 - Open vraag

Max heeft €500 op zijn spaarrekening gezet. Hij krijgt 1,5 % rente per jaar.
Hoeveel heeft hij na 20 jaar?

Slide 30 - Open vraag

Wat heb je in deze les geleerd?

Slide 31 - Open vraag

Noem 2 dingen die je nog lastig vindt van deze les

Slide 32 - Open vraag