Historisch Overzicht vanaf 1900 (Quiz)

Historisch Overzicht 
vanaf 1900


Quiz
(Begrippen, personen, kaarten, jaartallen)
1 / 99
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 3-6

In deze les zitten 99 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Historisch Overzicht 
vanaf 1900


Quiz
(Begrippen, personen, kaarten, jaartallen)

Slide 1 - Tekstslide

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 2 - Quizvraag

Noem 1 voorbeeld waaruit blijkt dat de woonomstandigheden van de arbeiders vaak zeer slecht waren.

Slide 3 - Open vraag

Noem 1 voorbeeld waaruit blijkt dat de werkomstandigheden van de arbeiders vaak zeer slecht waren.

Slide 4 - Open vraag

Lees de zinnen hieronder over de veranderingen in het leven van mensen.

Welke zin is juist?
A
Mensen waren veel meer tijd kwijt door alle nieuwe communicatiemiddelen.
B
Mensen gingen zich Groninger of Amsterdammer voelen in plaats van Nederlander
C
De spoorwegen bevorderden de eenheid in Nederland.
D
Er werd veel minder gereisd.

Slide 5 - Quizvraag

Noem 1 belangrijke uitvinding die gedaan is rond 1900, waardoor het leven van de mensen ingrijpend veranderde.

Slide 6 - Open vraag

Welk woord wordt bedoeld?
trots op je eigen land – vlag – volkslied – Grimm

Slide 7 - Open vraag

Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord heeft niets te maken met nationalisme?
A
vlag
B
land
C
mitrailleur
D
volk

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord heeft niets te maken met militarisme?
A
soldaat
B
volkslied
C
uniform
D
medailles

Slide 10 - Quizvraag

De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945

Slide 11 - Quizvraag

In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen

Slide 12 - Quizvraag

Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand

Slide 13 - Quizvraag

Van welk land was het Von Schlieffen-plan het aanvalsplan?

Slide 14 - Open vraag

Welk woord wordt bedoeld?
vrienden – helpen – landen - oorlog

Slide 15 - Open vraag

Het bondgenootschap waar Duitsland bij hoorde, heette de ...

Slide 16 - Open vraag

Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk

Slide 17 - Quizvraag

Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO

Slide 18 - Quizvraag

Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As landen
D
NAVO

Slide 19 - Quizvraag

Welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Engeland
B
Verenigde Staten
C
Frankrijk
D
Duitsland

Slide 20 - Quizvraag

Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.

Slide 21 - Quizvraag

Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.

Slide 22 - Quizvraag

In dit Belgische plaatsje worden elke avond de gevallenen van de Eerste Wereldoorlog herdacht

Slide 23 - Open vraag

In deze Franse plaats werd tijdens de Eerste Wereldoorlog zeer zwaar gevochten

Slide 24 - Open vraag

Er worden vier begrippen uitgelegd. Drie definities zijn fout. Welk begrip wordt goed uitgelegd?
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.

Slide 25 - Quizvraag

Een loopgravenoorlog is een oorlog die wordt uitgevochten vanuit schuilplaatsen in de grond:
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

In een loopgravenoorlog ligt het front langdurig op dezelfde plaats:
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in West-Europa een loopgravenoorlog uitgevochten
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Een loopgravenoorlog kan nooit een tweefrontenoorlog zijn:
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.

Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
het nationalisme
B
het modern imperialisme
C
de bondgenootschappen
D
het militarisme

Slide 30 - Quizvraag

De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot

Slide 31 - Quizvraag

Je kent het verschil tussen oorzaak en aanleiding. Twee zinnen daarover:

I De aanleiding heeft altijd met geweld te maken. Het is een oorlog, of een moord, of een vechtpartij. Oorzaken hebben niet altijd met geweld te maken.

II De aanval van Duitsland op België en Frankrijk was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog
A
Zin I is juist, zin II is onjuist.
B
Zin I is onjuist, zin II is juist.
C
Zin I en II zijn allebei juist.
D
Zin I en II zijn allebei onjuist.

Slide 32 - Quizvraag

Hoe kon de moord op Franz-Ferdinand leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moordenaar was door Rusland gestuurd. Daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland; de overige grote landen kozen toen partij voor hun bondgenoten.
B
Frankrijk voelde zich door de moord bedreigd door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en verklaarde snel aan Duitsland de oorlog, waarna de andere landen zich aansloten.
C
De moordenaar kwam uit Servië, daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije aan dit land de oorlog. Duitsland steunde Oostenrijk-Hongarije. Vervolgens verklaarde iedereen elkaar de oorlog
D
De kogel was eigenlijk bedoeld voor de Duitse keizer Wilhelm II. Uit wraak verklaarde Duitsland toen de oorlog aan Rusland en aan Frankrijk.

Slide 33 - Quizvraag

'Je sprong in een bomtrechter en je deed je broek naar beneden om je behoefte te doen. Je nam de tijd, je trok je broek weer op, en een paar dagen later liet je huid ineens los. Je werd rood van kleur, je keek zó op het rauwe vlees. Je vlees was bedekt met druipende blaren, die verspreid waren over je dijen en over alle delen van je lichaam die aan de lucht waren blootgesteld.'

Wat voor aanval beschrijft deze Britse soldaat?

Slide 34 - Open vraag

Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam

Slide 35 - Quizvraag

Waar liep het westelijk front?
A
van het noorden van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Zwitserse grens
B
van het zuidwesten van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Duitse grens
C
van het noorden van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Duitse grens
D
van het zuidwesten van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Zwitserse grens

Slide 36 - Quizvraag

Wat betekent de Koude Oorlog?
A
Een oorlog gevoerd in een koude periode
B
Een oorlog waarin veel actie ondernomen wordt
C
Een oorlog waarin weinig actie ondernomen wordt

Slide 37 - Quizvraag

Wat heeft niets met de Koude Oorlog te maken?
A
Aanpassingspolitiek
B
Containmentpolitiek
C
Truman-doctrine
D
Appeasement-politiek

Slide 38 - Quizvraag

We laten de Koude Oorlog beginnen na:
A
de nederlaag van Duitsland
B
de dood van Roosevelt (april 1945)
C
de nederlaag van Japan
D
het aftreden van Churchill (aug 1945)

Slide 39 - Quizvraag

Wat is de Marshallhulp?
A
Hulp aan arme kinderen in Afrika
B
Hulp van de VS aan Europa na de 2 e wereldoorlog.
C
Hulp voor militairen
D
Hulp voor de SU tijdens de Koude Oorlog.

Slide 40 - Quizvraag

In welk jaar vond de Arabisch-Israëlische Oorlog plaats?
A
1948-1949
B
1956
C
1967
D
1973

Slide 41 - Quizvraag

Bij welke periode hoort de olieboycot?
A
Periode 1940-1950
B
Periode 1950-1960
C
Periode 1960-1970
D
Periode 1970-1980

Slide 42 - Quizvraag

Welke personen (en landen sloten) de Camp-David-akkoorden?
A
Arafat (PLO), Rabin (Israël), onderleiding van Carter (VS)
B
Arafat (PLO), Rabin (Israël), onderleiding van Clinton (VS)
C
Sadat (Egypte), Begin (Israël), onderleiding van Carter (VS)
D
Sadat (Egypte), Begin (Israël), onderleiding van Clinton (VS)

Slide 43 - Quizvraag

Wanneer werden de Camp-David-akkoorden ondertekend?
A
1967
B
1973
C
1978
D
1993

Slide 44 - Quizvraag

In welk jaar vond de Zesdaagse Oorlog plaats?
A
1948-1949
B
1956
C
1967
D
1973

Slide 45 - Quizvraag

Welk persoon wordt hier bedoeld?

Een van de grondleggers van het zionisme, waarover hij in zijn boek Der Judenstaat schreef.
A
Theodor Herzl
B
David Ben-Goerion
C
Yitzhak Rabin
D
Menachim Begin

Slide 46 - Quizvraag

Bij welke periode hoort de Zesdaagse Oorlog?
A
Periode 1940-1950
B
Periode 1950-1960
C
Periode 1960-1970
D
Periode 1970-1980

Slide 47 - Quizvraag

Welk begrip wordt hier bedoeld?

Plan van de Verenigde Naties uit 1947 om het Mandaatgebied Palestina op te delen in een Arabische staat en een Joodse staat.
A
Balfour-verklaring
B
Sykes-Picotverdrag
C
Mandaatgebied Palestina
D
Verdelingsplan

Slide 48 - Quizvraag

Welk persoon wordt hier bedoeld?

President van Egypte van 1970-1981 en initiatiefnemer voor de onder-
handelingen in Camp David in 1978.
In 1981 vermoord door radicale moslims.
A
Anwar Sadat
B
Abdel Nasser
C
Yitzhak Rabin
D
Yasser Arafat

Slide 49 - Quizvraag

In welk jaar vond de Jom Kipoer Oorlog plaats?
A
1948-1949
B
1956
C
1967
D
1973

Slide 50 - Quizvraag


A
Deze persoon heet Begin en hoort bij de PLO
B
Deze persoon heet Arafat en hoort bij de PLO
C
Deze persoon heet Sadat en hoort bij Egypte
D
Deze persoon heet Sadat en hoort bij Israël

Slide 51 - Quizvraag

Welk begrip wordt hier bedoeld?

Haat tegen Joden.
A
zionisme
B
antisemitisme
C
Joodse diaspora
D
nationalisme

Slide 52 - Quizvraag

Welk begrip wordt hier bedoeld?

In de 19de eeuw: politieke nationalistische beweging die streefde naar een eigen land voor Joden.
A
zionisme
B
antisemitisme
C
Joodse diaspora
D
nationalisme

Slide 53 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
1. Jom Kipoer-oorlog 2. Zesdaagse oorlog 3. Suezoorlog
B
1. Suezoorlog 2. Jom Kipoer-oorlog 3. Zesdaagse oorlog
C
1. Suezoorlog 2. Zesdaagse oorlog 3. Jom Kipoer-oorlog
D
1. Zesdaagse oorlog 2. Suezoorlog 3. Jom Kipoer-oorlog

Slide 54 - Quizvraag

Op welk land veroverde Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog het volgende gebied?

Sinaï-woestijn
A
Egypte
B
Syrië
C
Jordanië
D
Libanon

Slide 55 - Quizvraag

Op welk land veroverde Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog het volgende gebied?

Gazastrook
A
Egypte
B
Syrië
C
Jordanië
D
Libanon

Slide 56 - Quizvraag

Op welk land veroverde Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog het volgende gebied?

Golan-Hoogvlakte
A
Egypte
B
Syrië
C
Jordanië
D
Libanon

Slide 57 - Quizvraag

Op welk land veroverde Israël tijdens de Zesdaagse Oorlog het volgende gebied?

Westelijke Jordaanoever
A
Egypte
B
Syrië
C
Jordanië
D
Libanon

Slide 58 - Quizvraag

Bij welke periode hoort de Arabisch-Israëlische Oorlog?
A
Periode 1940-1950
B
Periode 1950-1960
C
Periode 1960-1970
D
Periode 1970-1980

Slide 59 - Quizvraag

Bij welke periode hoort de vrede tussen Israël en Egypte?
A
Periode 1940-1950
B
Periode 1950-1960
C
Periode 1960-1970
D
Periode 1970-1980

Slide 60 - Quizvraag


A
Deze foto is gemaakt naar aanleiding van olieboycot door Arabische landen in de jaren '70
B
Deze foto is gemaakt naar aanleiding van olieboycot door Israël in de jaren '70
C
Deze foto is gemaakt naar aanleiding van de olieboycot tijdens Zesdaagse Oorlog
D
Deze foto is gemaakt naar aanleiding van olieboycot door de Verenigde Staten in de jaren '70

Slide 61 - Quizvraag

"Vrede is kostbaarder dan een stuk land. Ik wens dat er tussen ons land en Israël geen oorlogen meer zullen voorkomen."

Van wie is deze uitspraak?
A
Arafat
B
Carter
C
Begin
D
Sadat

Slide 62 - Quizvraag

"Wij mogen vanavond getuige zijn van een belangrijke stap in de richting van vrede. De leiders van deze landen hebben de moed en de wijsheid getoond om deze stap te zetten. Ik ben blij dat ik deze onderhandelingen heb mogen leiden."

Van wie is deze uitspraak?
A
Arafat
B
Carter
C
Begin
D
Sadat

Slide 63 - Quizvraag

Jimmy Carter hoort bij:
A
Israël
B
Egypte
C
Verenigde Staten
D
Palestijnse Autoriteit

Slide 64 - Quizvraag

Anwar Sadat hoort bij:
A
Israël
B
Egypte
C
Verenigde Staten
D
Palestijnse Autoriteit

Slide 65 - Quizvraag

Menachim Begin hoort bij:
A
Israël
B
Egypte
C
Verenigde Staten
D
Palestijnse Autoriteit

Slide 66 - Quizvraag


A
Deze persoon heet Begin en hoort bij de PLO
B
Deze persoon heet Arafat en hoort bij de PLO
C
Deze persoon heet Sadat en hoort bij Egypte
D
Deze persoon heet Begin en hoort bij Israël

Slide 67 - Quizvraag

David Ben-Goerion hoort bij:
A
Israël
B
Egypte
C
Verenigde Staten
D
Palestijnse Autoriteit

Slide 68 - Quizvraag

Welk jaar hoort bij dit kaartje?



(klik op afbeelding voor een grote versie)
A
1947: Dit is het Verdelingsplan van de VN
B
1949: Dit is het resultaat van de Arabisch-Israëlische Oorlog
C
1967: Dit is het resultaat van de Zesdaagse Oorlog
D
1967: Dit is het resultaat van de Suezcrisis

Slide 69 - Quizvraag

De aanleiding van de Tweede Wereldoorlog in Europa was de:
A
Anschluss
B
bezetting Sudetenland
C
aanval op Tsjechië
D
aanval op Polen

Slide 70 - Quizvraag

Met de inval in welk land begon de Tweede Wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland

Slide 71 - Quizvraag

De Tweede Wereldoorlog duurde van:
A
1940 - 1945
B
1939 - 1944
C
1914 - 1918
D
1939 - 1945

Slide 72 - Quizvraag

Hitler viel............aan, daarmee begon de Tweede Wereldoorlog.
A
Tsjechië
B
Oostenrijk
C
Polen
D
Nederland

Slide 73 - Quizvraag

Met de inval in welk land begon de tweede wereldoorlog?
A
Nederland
B
Polen
C
België
D
Rusland

Slide 74 - Quizvraag

De Tweede Wereldoorlog eindigde in Nederland op:
A
10 mei 1944
B
10 mei 1945
C
5 mei 1945
D
4 mei 1945

Slide 75 - Quizvraag

Door welke gebeurtenis eindigde de Tweede Wereldoorlog?
A
Bom op Nagasaki
B
De val van Berlijn
C
Bom op Hiroshima
D
Operatie Market - Garden

Slide 76 - Quizvraag

Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939

Slide 77 - Quizvraag


A
Deze persoon heet David Ben-Goerion. Hij richtte na de Tweede Wereldoorlog de staat Israël op.
B
Deze persoon heet David Ben-Goerion. Hij richtte na de Zesdaagse Oorlog de staat Israël op.
C
Deze persoon heet Theodor Herzl. Hij richtte na de Tweede Wereldoorlog de staat Israël op.
D
Deze persoon heet Theodor Herzl. Hij richtte na e Zesdaagse Oorlog de staat Israël op.

Slide 78 - Quizvraag

Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie

Slide 79 - Quizvraag

Wie zijn de grootmachten vóór de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Italië
B
Verenigde Staten, Sovjet Unie, Duitsland
C
Japan, Engeland, Verenigde Staten
D
Verenigde Staten, Duitsland, Engeland

Slide 80 - Quizvraag

Welke 2 landen tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn bekend door hun wrede acties?
A
Italië & Zwitserland
B
Frankrijk & België
C
Japan & Nazi-Duitsland
D
VS & Engeland

Slide 81 - Quizvraag

Duitsland kreeg bij het Verdrag van Versailles alle schuld van de Tweede Wereldoorlog
A
Waar
B
Niet waar

Slide 82 - Quizvraag

Wat was het Verdrag van Versailles?
A
Een verdrag dat gesloten werd in 1919
B
Een nieuwe grondwet in Frankrijk
C
Een wapenstilstand tussen Duitsland en Engeland
D
Een verdrag dat werd gesloten na de Tweede Wereldoorlog

Slide 83 - Quizvraag

Welke gebeurtenissen versnelden de invoering van het algemeen kiesrecht in verschillende Europese landen?
A
de crisis in de jaren dertig en de Eerste Wereldoorlog
B
de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie
C
de Russische Revolutie en de Tweede Wereldoorlog
D
de Tweede Wereldoorlog en de crisis in de jaren dertig

Slide 84 - Quizvraag

Welke Nederlandse politicus is in deze tekst aan het woord?

Wij moeten aanstaande zondag een belangrijke vraag beantwoorden: gaan wij in dit land arbeiders- en soldatenraden oprichten of niet? Als het antwoord ja is, zijn wij vanaf dat moment het nieuwe gezag in Nederland.
A
Colijn
B
Drees
C
Schaepman
D
Troelstra

Slide 85 - Quizvraag

Wie was in Rusland de leider van de communisten tijdens de Russische Revolutie?
A
Chroesjtsjov
B
Gorbatsjov
C
Lenin
D
Stalin

Slide 86 - Quizvraag


Welke bewering past bij de bron?
Gebruik de bron
A
Door de crisis in het kapitalisme zal er een revolutie ontstaan in de Sovjetunie.
B
Door de economische ontwikkeling van de Sovjetunie zal het communisme winnen van het kapitalisme.
C
Door de economische ontwikkeling van het kapitalisme zal het kapitalisme winnen van het communisme.
D
Door de Russische Revolutie zal er een crisis ontstaan in het kapitalisme.

Slide 87 - Quizvraag


Welke gebeurtenis zie je in de bron?
Gebruik de bron
A
De bouw van de Berlijnse Muur
B
De Amerikaanse luchtbrug tijdens de blokkade van Berlijn
C
De tweefrontenoorlog tijdens de Eerste Wereldoorlog
D
De Amerikaanse invasie van Berlijn aan het eind van de Tweede Wereldoorlog

Slide 88 - Quizvraag

Gedurende de jaren dertig van de 20e eeuw was in de Sovjetunie het communisme het heersende politieke systeem. In Duitsland was het nationaal- socialisme het heersende politieke systeem. Tussen beide politieke systemen zijn overeenkomsten en verschillen.

Noem één overeenkomst en één verschil.

Slide 89 - Open vraag


Welke overeenkomst is er tussen de drie donkergrijs gekleurde landen (1, 2 en 3)?
Gebruik de bron
A
Deze landen hadden een communistische regering.
B
Deze landen kenden een democratische regeringsvorm.
C
Deze landen vormden samen een militair bondgenootschap.
D
Deze landen waren dictaturen.

Slide 90 - Quizvraag


Welke manier van oorlogvoeren wordt in de tekening uitgebeeld?
Gebruik de bron
A
Blitzkrieg
B
duikbotenoorlog
C
loopgravenoorlog
D
tweefrontenoorlog

Slide 91 - Quizvraag


A
Deze persoon heet Churchill en hoort bij Groot-Brittannië
B
Deze persoon heet Churchill en hoort bij de Verenigde Staten
C
Deze persoon heet Roosevelt en hoort bij de Verenigde Staten
D
Deze persoon heet Roosevelt en hoort bij de Verenigde Staten

Slide 92 - Quizvraag


Welke personen zijn afgebeeld in de bron?
Gebruik de bron
A
Links: Reagan Rechts: Stalin
B
Links: Kennedy Rechts: Gorbatsjov
C
Links: Reagan Rechts: Gorbatsjov
D
Links: Kennedy Rechts: Chroesjtsjov

Slide 93 - Quizvraag


Welke kaart hoort bij het jaar 1910?
Gebruik de bron
A
kaart 1
B
kaart 2
C
kaart 3
D
kaart 4

Slide 94 - Quizvraag

In de Vrede van Versailles werd bepaald dat Duitsland grondgebied moest afstaan.
Aan welke landen moest Duitsland grondgebied afstaan?
A
Frankrijk en Nederland
B
Nederland en Oostenrijk
C
Oostenrijk en Polen
D
Polen en Frankrijk

Slide 95 - Quizvraag

In 1924 overleed Lenin. Het lichaam van Lenin is na zijn dood niet begraven. Er is toen namelijk besloten om zijn lichaam te bewaren en tentoon te stellen.

Geef een politieke reden voor dat besluit.

Slide 96 - Open vraag

Het lichaam van Lenin wordt nu nog steeds tentoongesteld. Pas sinds 1990 stellen sommige mensen in Rusland dit openlijk ter discussie: zij vinden dat het lichaam van Lenin moet worden begraven.
Geef een verklaring waarom de openlijke discussie over wat er met
het lichaam van Lenin moet gebeuren pas na 1990 mogelijk was.

Slide 97 - Open vraag

In 1929 stortte de beurs op Wall Street in. Het gevolg daarvan was een wereldwijde economische crisis. Duitsland werd door deze crisis extra zwaar getroffen.

Waarom werd Duitsland extra zwaar getroffen door de wereldwijde economische crisis?
A
De Verenigde Staten hadden hun financiële hulp aan Duitsland stopgezet.
B
Duitsland had geld uitgeleend aan andere landen om de economie weer op te bouwen.
C
Hitler had enorme schulden gemaakt om het leger weer op te bouwen.
D
Roosevelt had opdracht gegeven om alle Duitse producten uit Amerikaanse winkels te halen.

Slide 98 - Quizvraag


A
De persoon links in de afbeelding is Koningin Emma
B
De persoon links in de afbeelding is Koningin Wilhelmina
C
De persoon links in de afbeelding is Koningin Juliana
D
De persoon links in de afbeelding is Koningin Beatrix

Slide 99 - Quizvraag